Vervoeging van opgeven

Nederlands

Frans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik geef op
  • jij geeft op
  • hij/zij/het geeft op
  • wij geven op
  • jullie geven op
  • zij geven op

Présent

  • je perds
  • tu perds
  • il/elle perd
  • nous perdons
  • vous perdez
  • ils/elles perdent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik gaf op
  • jij gaf op
  • hij/zij/het gaf op
  • wij gaven op
  • jullie gaven op
  • zij gaven op

Indicatif imparfait

  • je perdais
  • tu perdais
  • il/elle perdait
  • nous perdions
  • vous perdiez
  • ils/elles perdaient

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgegeven
  • jij hebt opgegeven
  • hij/zij/het heeft opgegeven
  • wij hebben opgegeven
  • jullie hebben opgegeven
  • zij hebben opgegeven

Indicatif passé composé

  • j'ai perdu
  • tu as perdu
  • il/elle a perdu
  • nous avons perdu
  • vous avez perdu
  • ils/elles ont perdu

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgegeven
  • jij had opgegeven
  • hij/zij/het had opgegeven
  • wij hadden opgegeven
  • jullie hadden opgegeven
  • zij hadden opgegeven

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais perdu
  • tu avais perdu
  • il/elle avait perdu
  • nous avions perdu
  • vous aviez perdu
  • ils/elles avaient perdu

Toekomende tijd I

  • ik zal opgeven
  • jij zult opgeven
  • hij/zij/het zal opgeven
  • wij zullen opgeven
  • jullie zullen opgeven
  • zij zullen opgeven

Indicatif futur

  • je perdrai
  • tu perdras
  • il/elle perdra
  • nous perdrons
  • vous perdrez
  • ils/elles perdront

Toekomende tijd II

  • ik zal opgegeven hebben
  • jij zult opgegeven hebben
  • hij/zij/het zal opgegeven hebben
  • wij zullen opgegeven hebben
  • jullie zullen opgegeven hebben
  • zij zullen opgegeven hebben

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai perdu
  • tu auras perdu
  • il/elle aura perdu
  • nous aurons perdu
  • vous aurez perdu
  • ils/elles auront perdu

Conditionalis I

  • ik zou opgeven
  • jij zou opgeven
  • hij/zij/het zou opgeven
  • wij zouden opgeven
  • jullie zouden opgeven
  • zij zouden opgeven

Conditionnel présent

  • je perdrais
  • tu perdrais
  • il/elle perdrait
  • nous perdrions
  • vous perdriez
  • ils/elles perdraient

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgegeven
  • jij zou hebben opgegeven
  • hij/zij/het zou hebben opgegeven
  • wij zouden hebben opgegeven
  • jullie zouden hebben opgegeven
  • zij zouden hebben opgegeven

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais perdu
  • tu aurais perdu
  • il/elle aurait perdu
  • nous aurions perdu
  • vous auriez perdu
  • ils/elles auraient perdu

Imperatief

  • jij geef op
  • jullie geeft op

Impératif

  • tu perds
  • vous perdez

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opgeven