Vervoeging van opladen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik laad op
  • jij laadt op
  • hij/zij/het laadt op
  • wij laden op
  • jullie laden op
  • zij laden op

Present

  • I accuse
  • you accuse
  • he/she/it accuses
  • we accuse
  • you accuse
  • they accuse

Onvoltooid verleden tijd

  • ik laadde op
  • jij laadde op
  • hij/zij/het laadde op
  • wij laadden op
  • jullie laadden op
  • zij laadden op

Simple past

  • I accused
  • you accused
  • he/she/it accused
  • we accused
  • you accused
  • they accused

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgeladen
  • jij hebt opgeladen
  • hij/zij/het heeft opgeladen
  • wij hebben opgeladen
  • jullie hebben opgeladen
  • zij hebben opgeladen

Present perfect

  • I have accused
  • you have accused
  • he/she/it has accused
  • we have accused
  • you have accused
  • they have accused

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgeladen
  • jij had opgeladen
  • hij/zij/het had opgeladen
  • wij hadden opgeladen
  • jullie hadden opgeladen
  • zij hadden opgeladen

Past perfect

  • I had accused
  • you had accused
  • he/she/it had accused
  • we had accused
  • you had accused
  • they had accused

Toekomende tijd I

  • ik zal opladen
  • jij zult opladen
  • hij/zij/het zal opladen
  • wij zullen opladen
  • jullie zullen opladen
  • zij zullen opladen

Future

  • I will accuse
  • you will accuse
  • he/she/it will accuse
  • we will accuse
  • you will accuse
  • they will accuse

Toekomende tijd II

  • ik zal opgeladen hebben
  • jij zult opgeladen hebben
  • hij/zij/het zal opgeladen hebben
  • wij zullen opgeladen hebben
  • jullie zullen opgeladen hebben
  • zij zullen opgeladen hebben

Future perfect

  • I will have accused
  • you will have accused
  • he/she/it will have accused
  • we will have accused
  • you will have accused
  • they will have accused

Conditionalis I

  • ik zou opladen
  • jij zou opladen
  • hij/zij/het zou opladen
  • wij zouden opladen
  • jullie zouden opladen
  • zij zouden opladen

Conditional present

  • I would accuse
  • you would accuse
  • he/she/it would accuse
  • we would accuse
  • you would accuse
  • they would accuse

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgeladen
  • jij zou hebben opgeladen
  • hij/zij/het zou hebben opgeladen
  • wij zouden hebben opgeladen
  • jullie zouden hebben opgeladen
  • zij zouden hebben opgeladen

Conditional perfect

  • I would have accused
  • you would have accused
  • he/she/it would have accused
  • we would have accused
  • you would have accused
  • they would have accused

Imperatief

  • jij laad op
  • jullie laadt op

Imperative

  • you accuse
  • you accuse

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van opladen