Vervoeging van opmeten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik meet op
  • jij meet op
  • hij/zij/het meet op
  • wij meten op
  • jullie meten op
  • zij meten op

Present

  • I encounter
  • you encounter
  • he/she/it encounters
  • we encounter
  • you encounter
  • they encounter

Onvoltooid verleden tijd

  • ik mat op
  • jij mat op
  • hij/zij/het mat op
  • wij maten op
  • jullie maten op
  • zij maten op

Simple past

  • I encountered
  • you encountered
  • he/she/it encountered
  • we encountered
  • you encountered
  • they encountered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgemeten
  • jij hebt opgemeten
  • hij/zij/het heeft opgemeten
  • wij hebben opgemeten
  • jullie hebben opgemeten
  • zij hebben opgemeten

Present perfect

  • I have encountered
  • you have encountered
  • he/she/it has encountered
  • we have encountered
  • you have encountered
  • they have encountered

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgemeten
  • jij had opgemeten
  • hij/zij/het had opgemeten
  • wij hadden opgemeten
  • jullie hadden opgemeten
  • zij hadden opgemeten

Past perfect

  • I had encountered
  • you had encountered
  • he/she/it had encountered
  • we had encountered
  • you had encountered
  • they had encountered

Toekomende tijd I

  • ik zal opmeten
  • jij zult opmeten
  • hij/zij/het zal opmeten
  • wij zullen opmeten
  • jullie zullen opmeten
  • zij zullen opmeten

Future

  • I will encounter
  • you will encounter
  • he/she/it will encounter
  • we will encounter
  • you will encounter
  • they will encounter

Toekomende tijd II

  • ik zal opgemeten hebben
  • jij zult opgemeten hebben
  • hij/zij/het zal opgemeten hebben
  • wij zullen opgemeten hebben
  • jullie zullen opgemeten hebben
  • zij zullen opgemeten hebben

Future perfect

  • I will have encountered
  • you will have encountered
  • he/she/it will have encountered
  • we will have encountered
  • you will have encountered
  • they will have encountered

Conditionalis I

  • ik zou opmeten
  • jij zou opmeten
  • hij/zij/het zou opmeten
  • wij zouden opmeten
  • jullie zouden opmeten
  • zij zouden opmeten

Conditional present

  • I would encounter
  • you would encounter
  • he/she/it would encounter
  • we would encounter
  • you would encounter
  • they would encounter

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgemeten
  • jij zou hebben opgemeten
  • hij/zij/het zou hebben opgemeten
  • wij zouden hebben opgemeten
  • jullie zouden hebben opgemeten
  • zij zouden hebben opgemeten

Conditional perfect

  • I would have encountered
  • you would have encountered
  • he/she/it would have encountered
  • we would have encountered
  • you would have encountered
  • they would have encountered

Imperatief

  • jij meet op
  • jullie meet op

Imperative

  • you encounter
  • you encounter

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van opmeten