Vervoeging van opmonteren
Onbepaalde wijs (infinitief): opmonteren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik monter op
- jij montert op
- hij/zij/het montert op
- wij monteren op
- jullie monteren op
- zij monteren op
Präsens Indikativ
- ich belustige
- du belustigst
- er/sie/es belustigt
- wir belustigen
- ihr belustigt
- sie belustigen
Onvoltooid verleden tijd
- ik monterde op
- jij monterde op
- hij/zij/het monterde op
- wij monterden op
- jullie monterden op
- zij monterden op
Präteritum Indikativ
- ich belustigte
- du belustigtest
- er/sie/es belustigte
- wir belustigten
- ihr belustigtet
- sie belustigten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgemonterd
- jij hebt opgemonterd
- hij/zij/het heeft opgemonterd
- wij hebben opgemonterd
- jullie hebben opgemonterd
- zij hebben opgemonterd
Perfekt Indikativ
- ich habe belustigt
- du hast belustigt
- er/sie/es hat belustigt
- wir haben belustigt
- ihr habt belustigt
- sie haben belustigt
Voltooid verleden tijd
- ik had opgemonterd
- jij had opgemonterd
- hij/zij/het had opgemonterd
- wij hadden opgemonterd
- jullie hadden opgemonterd
- zij hadden opgemonterd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte belustigt
- du hattest belustigt
- er/sie/es hatte belustigt
- wir hatten belustigt
- ihr hattet belustigt
- sie hatten belustigt
Toekomende tijd I
- ik zal opmonteren
- jij zult opmonteren
- hij/zij/het zal opmonteren
- wij zullen opmonteren
- jullie zullen opmonteren
- zij zullen opmonteren
Futur I Indikativ
- ich werde belustigen
- du wirst belustigen
- er/sie/es wird belustigen
- wir werden belustigen
- ihr werdet belustigen
- sie werden belustigen
Toekomende tijd II
- ik zal opgemonterd hebben
- jij zult opgemonterd hebben
- hij/zij/het zal opgemonterd hebben
- wij zullen opgemonterd hebben
- jullie zullen opgemonterd hebben
- zij zullen opgemonterd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde belustigt haben
- du wirst belustigt haben
- er/sie/es wird belustigt haben
- wir werden belustigt haben
- ihr werdet belustigt haben
- sie werden belustigt haben
Conditionalis I
- ik zou opmonteren
- jij zou opmonteren
- hij/zij/het zou opmonteren
- wij zouden opmonteren
- jullie zouden opmonteren
- zij zouden opmonteren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde belustigen
- du würdest belustigen
- er/sie/es würde belustigen
- wir würden belustigen
- ihr würdet belustigen
- sie würden belustigen
Conditionalis II
- ik zou hebben opgemonterd
- jij zou hebben opgemonterd
- hij/zij/het zou hebben opgemonterd
- wij zouden hebben opgemonterd
- jullie zouden hebben opgemonterd
- zij zouden hebben opgemonterd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde belustigt haben
- du würdest belustigt haben
- er/sie/es würde belustigt haben
- wir würden belustigt haben
- ihr würdet belustigt haben
- sie würden belustigt haben
Imperatief
- jij monter op
- jullie montert op
Imperativ
- du belustig(e)
- ihr belustigt