Vervoeging van oppeuzelen

Onbepaalde wijs (infinitief): oppeuzelen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik peuzel op
  • jij peuzelt op
  • hij/zij/het peuzelt op
  • wij peuzelen op
  • jullie peuzelen op
  • zij peuzelen op

Present

  • I pick
  • you pick
  • he/she/it picks
  • we pick
  • you pick
  • they pick

Onvoltooid verleden tijd

  • ik peuzelde op
  • jij peuzelde op
  • hij/zij/het peuzelde op
  • wij peuzelden op
  • jullie peuzelden op
  • zij peuzelden op

Simple past

  • I picked
  • you picked
  • he/she/it picked
  • we picked
  • you picked
  • they picked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgepeuzeld
  • jij hebt opgepeuzeld
  • hij/zij/het heeft opgepeuzeld
  • wij hebben opgepeuzeld
  • jullie hebben opgepeuzeld
  • zij hebben opgepeuzeld

Present perfect

  • I have picked
  • you have picked
  • he/she/it has picked
  • we have picked
  • you have picked
  • they have picked

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgepeuzeld
  • jij had opgepeuzeld
  • hij/zij/het had opgepeuzeld
  • wij hadden opgepeuzeld
  • jullie hadden opgepeuzeld
  • zij hadden opgepeuzeld

Past perfect

  • I had picked
  • you had picked
  • he/she/it had picked
  • we had picked
  • you had picked
  • they had picked

Toekomende tijd I

  • ik zal oppeuzelen
  • jij zult oppeuzelen
  • hij/zij/het zal oppeuzelen
  • wij zullen oppeuzelen
  • jullie zullen oppeuzelen
  • zij zullen oppeuzelen

Future

  • I will pick
  • you will pick
  • he/she/it will pick
  • we will pick
  • you will pick
  • they will pick

Toekomende tijd II

  • ik zal opgepeuzeld hebben
  • jij zult opgepeuzeld hebben
  • hij/zij/het zal opgepeuzeld hebben
  • wij zullen opgepeuzeld hebben
  • jullie zullen opgepeuzeld hebben
  • zij zullen opgepeuzeld hebben

Future perfect

  • I will have picked
  • you will have picked
  • he/she/it will have picked
  • we will have picked
  • you will have picked
  • they will have picked

Conditionalis I

  • ik zou oppeuzelen
  • jij zou oppeuzelen
  • hij/zij/het zou oppeuzelen
  • wij zouden oppeuzelen
  • jullie zouden oppeuzelen
  • zij zouden oppeuzelen

Conditional present

  • I would pick
  • you would pick
  • he/she/it would pick
  • we would pick
  • you would pick
  • they would pick

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgepeuzeld
  • jij zou hebben opgepeuzeld
  • hij/zij/het zou hebben opgepeuzeld
  • wij zouden hebben opgepeuzeld
  • jullie zouden hebben opgepeuzeld
  • zij zouden hebben opgepeuzeld

Conditional perfect

  • I would have picked
  • you would have picked
  • he/she/it would have picked
  • we would have picked
  • you would have picked
  • they would have picked

Imperatief

  • jij peuzel op
  • jullie peuzelt op

Imperative

  • you pick
  • you pick

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van oppeuzelen