Engels

Nederlands

Present

  • I oppress
  • you oppress
  • he/she/it oppresses
  • we oppress
  • you oppress
  • they oppress

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik krop op
  • jij kropt op
  • hij/zij/het kropt op
  • wij kroppen op
  • jullie kroppen op
  • zij kroppen op

Simple past

  • I oppressed
  • you oppressed
  • he/she/it oppressed
  • we oppressed
  • you oppressed
  • they oppressed

Onvoltooid verleden tijd

  • ik kropte op
  • jij kropte op
  • hij/zij/het kropte op
  • wij kropten op
  • jullie kropten op
  • zij kropten op

Present perfect

  • I have oppressed
  • you have oppressed
  • he/she/it has oppressed
  • we have oppressed
  • you have oppressed
  • they have oppressed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb opgekropt
  • jij hebt opgekropt
  • hij/zij/het heeft opgekropt
  • wij hebben opgekropt
  • jullie hebben opgekropt
  • zij hebben opgekropt

Past perfect

  • I had oppressed
  • you had oppressed
  • he/she/it had oppressed
  • we had oppressed
  • you had oppressed
  • they had oppressed

Voltooid verleden tijd

  • ik had opgekropt
  • jij had opgekropt
  • hij/zij/het had opgekropt
  • wij hadden opgekropt
  • jullie hadden opgekropt
  • zij hadden opgekropt

Future

  • I will oppress
  • you will oppress
  • he/she/it will oppress
  • we will oppress
  • you will oppress
  • they will oppress

Toekomende tijd I

  • ik zal opkroppen
  • jij zult opkroppen
  • hij/zij/het zal opkroppen
  • wij zullen opkroppen
  • jullie zullen opkroppen
  • zij zullen opkroppen

Future perfect

  • I will have oppressed
  • you will have oppressed
  • he/she/it will have oppressed
  • we will have oppressed
  • you will have oppressed
  • they will have oppressed

Toekomende tijd II

  • ik zal opgekropt hebben
  • jij zult opgekropt hebben
  • hij/zij/het zal opgekropt hebben
  • wij zullen opgekropt hebben
  • jullie zullen opgekropt hebben
  • zij zullen opgekropt hebben

Conditional present

  • I would oppress
  • you would oppress
  • he/she/it would oppress
  • we would oppress
  • you would oppress
  • they would oppress

Conditionalis I

  • ik zou opkroppen
  • jij zou opkroppen
  • hij/zij/het zou opkroppen
  • wij zouden opkroppen
  • jullie zouden opkroppen
  • zij zouden opkroppen

Conditional perfect

  • I would have oppressed
  • you would have oppressed
  • he/she/it would have oppressed
  • we would have oppressed
  • you would have oppressed
  • they would have oppressed

Conditionalis II

  • ik zou hebben opgekropt
  • jij zou hebben opgekropt
  • hij/zij/het zou hebben opgekropt
  • wij zouden hebben opgekropt
  • jullie zouden hebben opgekropt
  • zij zouden hebben opgekropt

Imperative

  • you oppress
  • you oppress

Imperatief

  • jij krop op
  • jullie kropt op

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van oppress