Vervoeging van opscheppen
Onbepaalde wijs (infinitief): opscheppen
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik schep op
- jij schept op
- hij/zij/het schept op
- wij scheppen op
- jullie scheppen op
- zij scheppen op
Indicativo presente
- yo fanfarroneo
- tú fanfarroneas
- él/ella fanfarronea
- nosotros fanfarroneamos
- vosotros fanfarroneáis
- ellos/ellas fanfarronean
Onvoltooid verleden tijd
- ik schepte op
- jij schepte op
- hij/zij/het schepte op
- wij schepten op
- jullie schepten op
- zij schepten op
Indefinido
- yo fanfarroneé
- tú fanfarroneaste
- él/ella fanfarroneó
- nosotros fanfarroneamos
- vosotros fanfarroneasteis
- ellos/ellas fanfarronearon
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgeschept
- jij hebt opgeschept
- hij/zij/het heeft opgeschept
- wij hebben opgeschept
- jullie hebben opgeschept
- zij hebben opgeschept
Pretérito perfecto compuesto
- yo he fanfarroneado
- tú has fanfarroneado
- él/ella ha fanfarroneado
- nosotros hemos fanfarroneado
- vosotros habéis fanfarroneado
- ellos/ellas han fanfarroneado
Voltooid verleden tijd
- ik had opgeschept
- jij had opgeschept
- hij/zij/het had opgeschept
- wij hadden opgeschept
- jullie hadden opgeschept
- zij hadden opgeschept
Pluscuamperfecto
- yo había fanfarroneado
- tú habías fanfarroneado
- él/ella había fanfarroneado
- nosotros habíamos fanfarroneado
- vosotros habíais fanfarroneado
- ellos/ellas habían fanfarroneado
Toekomende tijd I
- ik zal opscheppen
- jij zult opscheppen
- hij/zij/het zal opscheppen
- wij zullen opscheppen
- jullie zullen opscheppen
- zij zullen opscheppen
Futuro I
- yo fanfarronearé
- tú fanfarronearás
- él/ella fanfarroneará
- nosotros fanfarronearemos
- vosotros fanfarronearéis
- ellos/ellas fanfarronearán
Toekomende tijd II
- ik zal opgeschept hebben
- jij zult opgeschept hebben
- hij/zij/het zal opgeschept hebben
- wij zullen opgeschept hebben
- jullie zullen opgeschept hebben
- zij zullen opgeschept hebben
Futuro perfecto
- yo habré fanfarroneado
- tú habrás fanfarroneado
- él/ella habrá fanfarroneado
- nosotros habremos fanfarroneado
- vosotros habréis fanfarroneado
- ellos/ellas habrán fanfarroneado
Conditionalis I
- ik zou opscheppen
- jij zou opscheppen
- hij/zij/het zou opscheppen
- wij zouden opscheppen
- jullie zouden opscheppen
- zij zouden opscheppen
Condicional
- yo fanfarronearía
- tú fanfarronearías
- él/ella fanfarronearía
- nosotros fanfarronearíamos
- vosotros fanfarronearíais
- ellos/ellas fanfarronearían
Conditionalis II
- ik zou hebben opgeschept
- jij zou hebben opgeschept
- hij/zij/het zou hebben opgeschept
- wij zouden hebben opgeschept
- jullie zouden hebben opgeschept
- zij zouden hebben opgeschept
Condicional perfecto
- yo habría fanfarroneado
- tú habrías fanfarroneado
- él/ella habría fanfarroneado
- nosotros habríamos fanfarroneado
- vosotros habríais fanfarroneado
- ellos/ellas habrían fanfarroneado
Imperatief
- jij schep op
- jullie schept op
Imperativo presente
- tú fanfarronea
- vosotros fanfarronead