Vervoeging van opsnuiven
Onbepaalde wijs (infinitief): opsnuiven
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik snuif op
- jij snuift op
- hij/zij/het snuift op
- wij snuiven op
- jullie snuiven op
- zij snuiven op
Präsens Indikativ
- ich schnuff(e)le
- du schnuffelst
- er/sie/es schnuffelt
- wir schnuffeln
- ihr schnuffelt
- sie schnuffeln
Onvoltooid verleden tijd
- ik snoof op
- jij snoof op
- hij/zij/het snoof op
- wij snoven op
- jullie snoven op
- zij snoven op
Präteritum Indikativ
- ich schnuffelte
- du schnuffeltest
- er/sie/es schnuffelte
- wir schnuffelten
- ihr schnuffeltet
- sie schnuffelten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb opgesnoven
- jij hebt opgesnoven
- hij/zij/het heeft opgesnoven
- wij hebben opgesnoven
- jullie hebben opgesnoven
- zij hebben opgesnoven
Perfekt Indikativ
- ich habe geschnuffelt
- du hast geschnuffelt
- er/sie/es hat geschnuffelt
- wir haben geschnuffelt
- ihr habt geschnuffelt
- sie haben geschnuffelt
Voltooid verleden tijd
- ik had opgesnoven
- jij had opgesnoven
- hij/zij/het had opgesnoven
- wij hadden opgesnoven
- jullie hadden opgesnoven
- zij hadden opgesnoven
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte geschnuffelt
- du hattest geschnuffelt
- er/sie/es hatte geschnuffelt
- wir hatten geschnuffelt
- ihr hattet geschnuffelt
- sie hatten geschnuffelt
Toekomende tijd I
- ik zal opsnuiven
- jij zult opsnuiven
- hij/zij/het zal opsnuiven
- wij zullen opsnuiven
- jullie zullen opsnuiven
- zij zullen opsnuiven
Futur I Indikativ
- ich werde schnuffeln
- du wirst schnuffeln
- er/sie/es wird schnuffeln
- wir werden schnuffeln
- ihr werdet schnuffeln
- sie werden schnuffeln
Toekomende tijd II
- ik zal opgesnoven hebben
- jij zult opgesnoven hebben
- hij/zij/het zal opgesnoven hebben
- wij zullen opgesnoven hebben
- jullie zullen opgesnoven hebben
- zij zullen opgesnoven hebben
Futur II Indikativ
- ich werde geschnuffelt haben
- du wirst geschnuffelt haben
- er/sie/es wird geschnuffelt haben
- wir werden geschnuffelt haben
- ihr werdet geschnuffelt haben
- sie werden geschnuffelt haben
Conditionalis I
- ik zou opsnuiven
- jij zou opsnuiven
- hij/zij/het zou opsnuiven
- wij zouden opsnuiven
- jullie zouden opsnuiven
- zij zouden opsnuiven
Futur I Konjunktiv II
- ich würde schnuffeln
- du würdest schnuffeln
- er/sie/es würde schnuffeln
- wir würden schnuffeln
- ihr würdet schnuffeln
- sie würden schnuffeln
Conditionalis II
- ik zou hebben opgesnoven
- jij zou hebben opgesnoven
- hij/zij/het zou hebben opgesnoven
- wij zouden hebben opgesnoven
- jullie zouden hebben opgesnoven
- zij zouden hebben opgesnoven
Futur II Konjunktiv II
- ich würde geschnuffelt haben
- du würdest geschnuffelt haben
- er/sie/es würde geschnuffelt haben
- wir würden geschnuffelt haben
- ihr würdet geschnuffelt haben
- sie würden geschnuffelt haben
Imperatief
- jij snuif op
- jullie snuift op
Imperativ
- du schnuff(e)le
- ihr schnuffelt