Vervoeging van opvallen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik val op
  • jij valt op
  • hij/zij/het valt op
  • wij vallen op
  • jullie vallen op
  • zij vallen op

Indicativo presente

  • yo sorprendo
  • sorprendes
  • él/ella sorprende
  • nosotros sorprendemos
  • vosotros sorprendéis
  • ellos/ellas sorprenden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik viel op
  • jij viel op
  • hij/zij/het viel op
  • wij vielen op
  • jullie vielen op
  • zij vielen op

Indefinido

  • yo sorprendí
  • sorprendiste
  • él/ella sorprendió
  • nosotros sorprendimos
  • vosotros sorprendisteis
  • ellos/ellas sorprendieron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben opgevallen
  • jij bent opgevallen
  • hij/zij/het is opgevallen
  • wij zijn opgevallen
  • jullie zijn opgevallen
  • zij zijn opgevallen

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he sorprendido
  • has sorprendido
  • él/ella ha sorprendido
  • nosotros hemos sorprendido
  • vosotros habéis sorprendido
  • ellos/ellas han sorprendido

Voltooid verleden tijd

  • ik was opgevallen
  • jij was opgevallen
  • hij/zij/het was opgevallen
  • wij waren opgevallen
  • jullie waren opgevallen
  • zij waren opgevallen

Pluscuamperfecto

  • yo había sorprendido
  • habías sorprendido
  • él/ella había sorprendido
  • nosotros habíamos sorprendido
  • vosotros habíais sorprendido
  • ellos/ellas habían sorprendido

Toekomende tijd I

  • ik zal opvallen
  • jij zult opvallen
  • hij/zij/het zal opvallen
  • wij zullen opvallen
  • jullie zullen opvallen
  • zij zullen opvallen

Futuro I

  • yo sorprenderé
  • sorprenderás
  • él/ella sorprenderá
  • nosotros sorprenderemos
  • vosotros sorprenderéis
  • ellos/ellas sorprenderán

Toekomende tijd II

  • ik zal opgevallen zijn
  • jij zult opgevallen zijn
  • hij/zij/het zal opgevallen zijn
  • wij zullen opgevallen zijn
  • jullie zullen opgevallen zijn
  • zij zullen opgevallen zijn

Futuro perfecto

  • yo habré sorprendido
  • habrás sorprendido
  • él/ella habrá sorprendido
  • nosotros habremos sorprendido
  • vosotros habréis sorprendido
  • ellos/ellas habrán sorprendido

Conditionalis I

  • ik zou opvallen
  • jij zou opvallen
  • hij/zij/het zou opvallen
  • wij zouden opvallen
  • jullie zouden opvallen
  • zij zouden opvallen

Condicional

  • yo sorprendería
  • sorprenderías
  • él/ella sorprendería
  • nosotros sorprenderíamos
  • vosotros sorprenderíais
  • ellos/ellas sorprenderían

Conditionalis II

  • ik zou zijn opgevallen
  • jij zou zijn opgevallen
  • hij/zij/het zou zijn opgevallen
  • wij zouden zijn opgevallen
  • jullie zouden zijn opgevallen
  • zij zouden zijn opgevallen

Condicional perfecto

  • yo habría sorprendido
  • habrías sorprendido
  • él/ella habría sorprendido
  • nosotros habríamos sorprendido
  • vosotros habríais sorprendido
  • ellos/ellas habrían sorprendido