Vervoeging van organiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): organiseren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik organiseer
- jij organiseert
- hij/zij/het organiseert
- wij organiseren
- jullie organiseren
- zij organiseren
Präsens Indikativ
- ich organisiere
- du organisierst
- er/sie/es organisiert
- wir organisieren
- ihr organisiert
- sie organisieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik organiseerde
- jij organiseerde
- hij/zij/het organiseerde
- wij organiseerden
- jullie organiseerden
- zij organiseerden
Präteritum Indikativ
- ich organisierte
- du organisiertest
- er/sie/es organisierte
- wir organisierten
- ihr organisiertet
- sie organisierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geörganiseerd
- jij hebt geörganiseerd
- hij/zij/het heeft geörganiseerd
- wij hebben geörganiseerd
- jullie hebben geörganiseerd
- zij hebben geörganiseerd
Perfekt Indikativ
- ich habe organisiert
- du hast organisiert
- er/sie/es hat organisiert
- wir haben organisiert
- ihr habt organisiert
- sie haben organisiert
Voltooid verleden tijd
- ik had geörganiseerd
- jij had geörganiseerd
- hij/zij/het had geörganiseerd
- wij hadden geörganiseerd
- jullie hadden geörganiseerd
- zij hadden geörganiseerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte organisiert
- du hattest organisiert
- er/sie/es hatte organisiert
- wir hatten organisiert
- ihr hattet organisiert
- sie hatten organisiert
Toekomende tijd I
- ik zal organiseren
- jij zult organiseren
- hij/zij/het zal organiseren
- wij zullen organiseren
- jullie zullen organiseren
- zij zullen organiseren
Futur I Indikativ
- ich werde organisieren
- du wirst organisieren
- er/sie/es wird organisieren
- wir werden organisieren
- ihr werdet organisieren
- sie werden organisieren
Toekomende tijd II
- ik zal geörganiseerd hebben
- jij zult geörganiseerd hebben
- hij/zij/het zal geörganiseerd hebben
- wij zullen geörganiseerd hebben
- jullie zullen geörganiseerd hebben
- zij zullen geörganiseerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde organisiert haben
- du wirst organisiert haben
- er/sie/es wird organisiert haben
- wir werden organisiert haben
- ihr werdet organisiert haben
- sie werden organisiert haben
Conditionalis I
- ik zou organiseren
- jij zou organiseren
- hij/zij/het zou organiseren
- wij zouden organiseren
- jullie zouden organiseren
- zij zouden organiseren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde organisieren
- du würdest organisieren
- er/sie/es würde organisieren
- wir würden organisieren
- ihr würdet organisieren
- sie würden organisieren
Conditionalis II
- ik zou hebben geörganiseerd
- jij zou hebben geörganiseerd
- hij/zij/het zou hebben geörganiseerd
- wij zouden hebben geörganiseerd
- jullie zouden hebben geörganiseerd
- zij zouden hebben geörganiseerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde organisiert haben
- du würdest organisiert haben
- er/sie/es würde organisiert haben
- wir würden organisiert haben
- ihr würdet organisiert haben
- sie würden organisiert haben
Imperatief
- jij organiseer
- jullie organiseert
Imperativ
- du organisiere
- ihr organisiert