Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it overwhelms
  • they overwhelm

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het overmant
  • zij overmannen

Simple past

  • he/she/it overwhelmed
  • they overwhelmed

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het overmande
  • zij overmanden

Present perfect

  • he/she/it has overwhelmed
  • they have overwhelmed

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft overmand
  • zij hebben overmand

Past perfect

  • he/she/it had overwhelmed
  • they had overwhelmed

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had overmand
  • zij hadden overmand

Future

  • he/she/it will overwhelm
  • they will overwhelm

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal overmannen
  • zij zult overmannen

Future perfect

  • he/she/it will have overwhelmed
  • they will have overwhelmed

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal overmand hebben
  • zij zult overmand hebben

Conditional present

  • he/she/it would overwhelm
  • they would overwhelm

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal overmannen
  • zij zullen overmannen

Conditional perfect

  • he/she/it would have overwhelmed
  • they would have overwhelmed

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben overmand
  • zij zullen hebben overmand

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van overwhelm