Engels

Nederlands

Present

  • I paint
  • you paint
  • he/she/it paints
  • we paint
  • you paint
  • they paint

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik lak
  • jij lakt
  • hij/zij/het lakt
  • wij lakken
  • jullie lakken
  • zij lakken

Simple past

  • I painted
  • you painted
  • he/she/it painted
  • we painted
  • you painted
  • they painted

Onvoltooid verleden tijd

  • ik lakte
  • jij lakte
  • hij/zij/het lakte
  • wij lakten
  • jullie lakten
  • zij lakten

Present perfect

  • I have painted
  • you have painted
  • he/she/it has painted
  • we have painted
  • you have painted
  • they have painted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gelakt
  • jij hebt gelakt
  • hij/zij/het heeft gelakt
  • wij hebben gelakt
  • jullie hebben gelakt
  • zij hebben gelakt

Past perfect

  • I had painted
  • you had painted
  • he/she/it had painted
  • we had painted
  • you had painted
  • they had painted

Voltooid verleden tijd

  • ik had gelakt
  • jij had gelakt
  • hij/zij/het had gelakt
  • wij hadden gelakt
  • jullie hadden gelakt
  • zij hadden gelakt

Future

  • I will paint
  • you will paint
  • he/she/it will paint
  • we will paint
  • you will paint
  • they will paint

Toekomende tijd I

  • ik zal lakken
  • jij zult lakken
  • hij/zij/het zal lakken
  • wij zullen lakken
  • jullie zullen lakken
  • zij zullen lakken

Future perfect

  • I will have painted
  • you will have painted
  • he/she/it will have painted
  • we will have painted
  • you will have painted
  • they will have painted

Toekomende tijd II

  • ik zal gelakt hebben
  • jij zult gelakt hebben
  • hij/zij/het zal gelakt hebben
  • wij zullen gelakt hebben
  • jullie zullen gelakt hebben
  • zij zullen gelakt hebben

Conditional present

  • I would paint
  • you would paint
  • he/she/it would paint
  • we would paint
  • you would paint
  • they would paint

Conditionalis I

  • ik zou lakken
  • jij zou lakken
  • hij/zij/het zou lakken
  • wij zouden lakken
  • jullie zouden lakken
  • zij zouden lakken

Conditional perfect

  • I would have painted
  • you would have painted
  • he/she/it would have painted
  • we would have painted
  • you would have painted
  • they would have painted

Conditionalis II

  • ik zou hebben gelakt
  • jij zou hebben gelakt
  • hij/zij/het zou hebben gelakt
  • wij zouden hebben gelakt
  • jullie zouden hebben gelakt
  • zij zouden hebben gelakt

Imperative

  • you paint
  • you paint

Imperatief

  • jij lak
  • jullie lakt

Verwijzingen

Bekijk 7 definitie(s) van paint