Vervoeging van parry
Onbepaalde wijs (infinitief): to parry
Engels
Nederlands
Present
- I parry
- you parry
- he/she/it parries
- we parry
- you parry
- they parry
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik pareer
- jij pareert
- hij/zij/het pareert
- wij pareren
- jullie pareren
- zij pareren
Simple past
- I parried
- you parried
- he/she/it parried
- we parried
- you parried
- they parried
Onvoltooid verleden tijd
- ik pareerde
- jij pareerde
- hij/zij/het pareerde
- wij pareerden
- jullie pareerden
- zij pareerden
Present perfect
- I have parried
- you have parried
- he/she/it has parried
- we have parried
- you have parried
- they have parried
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepareerd
- jij hebt gepareerd
- hij/zij/het heeft gepareerd
- wij hebben gepareerd
- jullie hebben gepareerd
- zij hebben gepareerd
Past perfect
- I had parried
- you had parried
- he/she/it had parried
- we had parried
- you had parried
- they had parried
Voltooid verleden tijd
- ik had gepareerd
- jij had gepareerd
- hij/zij/het had gepareerd
- wij hadden gepareerd
- jullie hadden gepareerd
- zij hadden gepareerd
Future
- I will parry
- you will parry
- he/she/it will parry
- we will parry
- you will parry
- they will parry
Toekomende tijd I
- ik zal pareren
- jij zult pareren
- hij/zij/het zal pareren
- wij zullen pareren
- jullie zullen pareren
- zij zullen pareren
Future perfect
- I will have parried
- you will have parried
- he/she/it will have parried
- we will have parried
- you will have parried
- they will have parried
Toekomende tijd II
- ik zal gepareerd hebben
- jij zult gepareerd hebben
- hij/zij/het zal gepareerd hebben
- wij zullen gepareerd hebben
- jullie zullen gepareerd hebben
- zij zullen gepareerd hebben
Conditional present
- I would parry
- you would parry
- he/she/it would parry
- we would parry
- you would parry
- they would parry
Conditionalis I
- ik zou pareren
- jij zou pareren
- hij/zij/het zou pareren
- wij zouden pareren
- jullie zouden pareren
- zij zouden pareren
Conditional perfect
- I would have parried
- you would have parried
- he/she/it would have parried
- we would have parried
- you would have parried
- they would have parried
Conditionalis II
- ik zou hebben gepareerd
- jij zou hebben gepareerd
- hij/zij/het zou hebben gepareerd
- wij zouden hebben gepareerd
- jullie zouden hebben gepareerd
- zij zouden hebben gepareerd
Imperative
- you parry
- you parry
Imperatief
- jij pareer
- jullie pareert