Vervoeging van peep

Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it peeps
  • they peep

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het tjilpt
  • zij tjilpen

Simple past

  • he/she/it peeped
  • they peeped

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het tjilpte
  • zij tjilpten

Present perfect

  • he/she/it has peeped
  • they have peeped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft getjilpt
  • zij hebben getjilpt

Past perfect

  • he/she/it had peeped
  • they had peeped

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had getjilpt
  • zij hadden getjilpt

Future

  • he/she/it will peep
  • they will peep

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal tjilpen
  • zij zult tjilpen

Future perfect

  • he/she/it will have peeped
  • they will have peeped

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal getjilpt hebben
  • zij zult getjilpt hebben

Conditional present

  • he/she/it would peep
  • they would peep

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal tjilpen
  • zij zullen tjilpen

Conditional perfect

  • he/she/it would have peeped
  • they would have peeped

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben getjilpt
  • zij zullen hebben getjilpt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van peep