Vervoeging van pepper

Engels

Nederlands

Present

  • I pepper
  • you pepper
  • he/she/it peppers
  • we pepper
  • you pepper
  • they pepper

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik bekogel
  • jij bekogelt
  • hij/zij/het bekogelt
  • wij bekogelen
  • jullie bekogelen
  • zij bekogelen

Simple past

  • I peppered
  • you peppered
  • he/she/it peppered
  • we peppered
  • you peppered
  • they peppered

Onvoltooid verleden tijd

  • ik bekogelde
  • jij bekogelde
  • hij/zij/het bekogelde
  • wij bekogelden
  • jullie bekogelden
  • zij bekogelden

Present perfect

  • I have peppered
  • you have peppered
  • he/she/it has peppered
  • we have peppered
  • you have peppered
  • they have peppered

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb bekogeld
  • jij hebt bekogeld
  • hij/zij/het heeft bekogeld
  • wij hebben bekogeld
  • jullie hebben bekogeld
  • zij hebben bekogeld

Past perfect

  • I had peppered
  • you had peppered
  • he/she/it had peppered
  • we had peppered
  • you had peppered
  • they had peppered

Voltooid verleden tijd

  • ik had bekogeld
  • jij had bekogeld
  • hij/zij/het had bekogeld
  • wij hadden bekogeld
  • jullie hadden bekogeld
  • zij hadden bekogeld

Future

  • I will pepper
  • you will pepper
  • he/she/it will pepper
  • we will pepper
  • you will pepper
  • they will pepper

Toekomende tijd I

  • ik zal bekogelen
  • jij zult bekogelen
  • hij/zij/het zal bekogelen
  • wij zullen bekogelen
  • jullie zullen bekogelen
  • zij zullen bekogelen

Future perfect

  • I will have peppered
  • you will have peppered
  • he/she/it will have peppered
  • we will have peppered
  • you will have peppered
  • they will have peppered

Toekomende tijd II

  • ik zal bekogeld hebben
  • jij zult bekogeld hebben
  • hij/zij/het zal bekogeld hebben
  • wij zullen bekogeld hebben
  • jullie zullen bekogeld hebben
  • zij zullen bekogeld hebben

Conditional present

  • I would pepper
  • you would pepper
  • he/she/it would pepper
  • we would pepper
  • you would pepper
  • they would pepper

Conditionalis I

  • ik zou bekogelen
  • jij zou bekogelen
  • hij/zij/het zou bekogelen
  • wij zouden bekogelen
  • jullie zouden bekogelen
  • zij zouden bekogelen

Conditional perfect

  • I would have peppered
  • you would have peppered
  • he/she/it would have peppered
  • we would have peppered
  • you would have peppered
  • they would have peppered

Conditionalis II

  • ik zou hebben bekogeld
  • jij zou hebben bekogeld
  • hij/zij/het zou hebben bekogeld
  • wij zouden hebben bekogeld
  • jullie zouden hebben bekogeld
  • zij zouden hebben bekogeld

Imperative

  • you pepper
  • you pepper

Imperatief

  • jij bekogel
  • jullie bekogelt

Verwijzingen

Bekijk 3 definitie(s) van pepper