Vervoeging van piepen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik piep
- jij piept
- hij/zij/het piept
- wij piepen
- jullie piepen
- zij piepen
Présent
- je pépie
- tu pépies
- il/elle pépie
- nous pépions
- vous pépiez
- ils/elles pépient
Onvoltooid verleden tijd
- ik piepte
- jij piepte
- hij/zij/het piepte
- wij piepten
- jullie piepten
- zij piepten
Indicatif imparfait
- je pépiais
- tu pépiais
- il/elle pépiait
- nous pépiions
- vous pépiiez
- ils/elles pépiaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gepiept
- jij hebt gepiept
- hij/zij/het heeft gepiept
- wij hebben gepiept
- jullie hebben gepiept
- zij hebben gepiept
Indicatif passé composé
- j'ai pépié
- tu as pépié
- il/elle a pépié
- nous avons pépié
- vous avez pépié
- ils/elles ont pépié
Voltooid verleden tijd
- ik had gepiept
- jij had gepiept
- hij/zij/het had gepiept
- wij hadden gepiept
- jullie hadden gepiept
- zij hadden gepiept
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pépié
- tu avais pépié
- il/elle avait pépié
- nous avions pépié
- vous aviez pépié
- ils/elles avaient pépié
Toekomende tijd I
- ik zal piepen
- jij zult piepen
- hij/zij/het zal piepen
- wij zullen piepen
- jullie zullen piepen
- zij zullen piepen
Indicatif futur
- je pépierai
- tu pépieras
- il/elle pépiera
- nous pépierons
- vous pépierez
- ils/elles pépieront
Toekomende tijd II
- ik zal gepiept hebben
- jij zult gepiept hebben
- hij/zij/het zal gepiept hebben
- wij zullen gepiept hebben
- jullie zullen gepiept hebben
- zij zullen gepiept hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pépié
- tu auras pépié
- il/elle aura pépié
- nous aurons pépié
- vous aurez pépié
- ils/elles auront pépié
Conditionalis I
- ik zou piepen
- jij zou piepen
- hij/zij/het zou piepen
- wij zouden piepen
- jullie zouden piepen
- zij zouden piepen
Conditionnel présent
- je pépierais
- tu pépierais
- il/elle pépierait
- nous pépierions
- vous pépieriez
- ils/elles pépieraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gepiept
- jij zou hebben gepiept
- hij/zij/het zou hebben gepiept
- wij zouden hebben gepiept
- jullie zouden hebben gepiept
- zij zouden hebben gepiept
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pépié
- tu aurais pépié
- il/elle aurait pépié
- nous aurions pépié
- vous auriez pépié
- ils/elles auraient pépié
Imperatief
- jij piep
- jullie piept
Impératif
- tu pépie
- vous pépiez