Engels

Nederlands

Present

  • I pluck
  • you pluck
  • he/she/it plucks
  • we pluck
  • you pluck
  • they pluck

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik peur
  • jij peurt
  • hij/zij/het peurt
  • wij peuren
  • jullie peuren
  • zij peuren

Simple past

  • I plucked
  • you plucked
  • he/she/it plucked
  • we plucked
  • you plucked
  • they plucked

Onvoltooid verleden tijd

  • ik peurde
  • jij peurde
  • hij/zij/het peurde
  • wij peurden
  • jullie peurden
  • zij peurden

Present perfect

  • I have plucked
  • you have plucked
  • he/she/it has plucked
  • we have plucked
  • you have plucked
  • they have plucked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gepeurd
  • jij hebt gepeurd
  • hij/zij/het heeft gepeurd
  • wij hebben gepeurd
  • jullie hebben gepeurd
  • zij hebben gepeurd

Past perfect

  • I had plucked
  • you had plucked
  • he/she/it had plucked
  • we had plucked
  • you had plucked
  • they had plucked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gepeurd
  • jij had gepeurd
  • hij/zij/het had gepeurd
  • wij hadden gepeurd
  • jullie hadden gepeurd
  • zij hadden gepeurd

Future

  • I will pluck
  • you will pluck
  • he/she/it will pluck
  • we will pluck
  • you will pluck
  • they will pluck

Toekomende tijd I

  • ik zal peuren
  • jij zult peuren
  • hij/zij/het zal peuren
  • wij zullen peuren
  • jullie zullen peuren
  • zij zullen peuren

Future perfect

  • I will have plucked
  • you will have plucked
  • he/she/it will have plucked
  • we will have plucked
  • you will have plucked
  • they will have plucked

Toekomende tijd II

  • ik zal gepeurd hebben
  • jij zult gepeurd hebben
  • hij/zij/het zal gepeurd hebben
  • wij zullen gepeurd hebben
  • jullie zullen gepeurd hebben
  • zij zullen gepeurd hebben

Conditional present

  • I would pluck
  • you would pluck
  • he/she/it would pluck
  • we would pluck
  • you would pluck
  • they would pluck

Conditionalis I

  • ik zou peuren
  • jij zou peuren
  • hij/zij/het zou peuren
  • wij zouden peuren
  • jullie zouden peuren
  • zij zouden peuren

Conditional perfect

  • I would have plucked
  • you would have plucked
  • he/she/it would have plucked
  • we would have plucked
  • you would have plucked
  • they would have plucked

Conditionalis II

  • ik zou hebben gepeurd
  • jij zou hebben gepeurd
  • hij/zij/het zou hebben gepeurd
  • wij zouden hebben gepeurd
  • jullie zouden hebben gepeurd
  • zij zouden hebben gepeurd

Imperative

  • you pluck
  • you pluck

Imperatief

  • jij peur
  • jullie peurt

Verwijzingen

Bekijk 13 definitie(s) van pluck