Vervoeging van procederen
Onbepaalde wijs (infinitief): procederen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik procedeer
- jij procedeert
- hij/zij/het procedeert
- wij procederen
- jullie procederen
- zij procederen
Präsens Indikativ
- ich rechte
- du rechtest
- er/sie/es rechtet
- wir rechten
- ihr rechtet
- sie rechten
Onvoltooid verleden tijd
- ik procedeerde
- jij procedeerde
- hij/zij/het procedeerde
- wij procedeerden
- jullie procedeerden
- zij procedeerden
Präteritum Indikativ
- ich rechtete
- du rechtetest
- er/sie/es rechtete
- wir rechteten
- ihr rechtetet
- sie rechteten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geprocedeerd
- jij hebt geprocedeerd
- hij/zij/het heeft geprocedeerd
- wij hebben geprocedeerd
- jullie hebben geprocedeerd
- zij hebben geprocedeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe gerechtet
- du hast gerechtet
- er/sie/es hat gerechtet
- wir haben gerechtet
- ihr habt gerechtet
- sie haben gerechtet
Voltooid verleden tijd
- ik had geprocedeerd
- jij had geprocedeerd
- hij/zij/het had geprocedeerd
- wij hadden geprocedeerd
- jullie hadden geprocedeerd
- zij hadden geprocedeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte gerechtet
- du hattest gerechtet
- er/sie/es hatte gerechtet
- wir hatten gerechtet
- ihr hattet gerechtet
- sie hatten gerechtet
Toekomende tijd I
- ik zal procederen
- jij zult procederen
- hij/zij/het zal procederen
- wij zullen procederen
- jullie zullen procederen
- zij zullen procederen
Futur I Indikativ
- ich werde rechten
- du wirst rechten
- er/sie/es wird rechten
- wir werden rechten
- ihr werdet rechten
- sie werden rechten
Toekomende tijd II
- ik zal geprocedeerd hebben
- jij zult geprocedeerd hebben
- hij/zij/het zal geprocedeerd hebben
- wij zullen geprocedeerd hebben
- jullie zullen geprocedeerd hebben
- zij zullen geprocedeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde gerechtet haben
- du wirst gerechtet haben
- er/sie/es wird gerechtet haben
- wir werden gerechtet haben
- ihr werdet gerechtet haben
- sie werden gerechtet haben
Conditionalis I
- ik zou procederen
- jij zou procederen
- hij/zij/het zou procederen
- wij zouden procederen
- jullie zouden procederen
- zij zouden procederen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde rechten
- du würdest rechten
- er/sie/es würde rechten
- wir würden rechten
- ihr würdet rechten
- sie würden rechten
Conditionalis II
- ik zou hebben geprocedeerd
- jij zou hebben geprocedeerd
- hij/zij/het zou hebben geprocedeerd
- wij zouden hebben geprocedeerd
- jullie zouden hebben geprocedeerd
- zij zouden hebben geprocedeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde gerechtet haben
- du würdest gerechtet haben
- er/sie/es würde gerechtet haben
- wir würden gerechtet haben
- ihr würdet gerechtet haben
- sie würden gerechtet haben
Imperatief
- jij procedeer
- jullie procedeert
Imperativ
- du rechte
- ihr rechtet