Vervoeging van protocolleren

Onbepaalde wijs (infinitief): protocolleren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik protocolleer
  • jij protocolleert
  • hij/zij/het protocolleert
  • wij protocolleren
  • jullie protocolleren
  • zij protocolleren

Present

  • I immortalize
  • you immortalize
  • he/she/it immortalizes
  • we immortalize
  • you immortalize
  • they immortalize

Onvoltooid verleden tijd

  • ik protocolleerde
  • jij protocolleerde
  • hij/zij/het protocolleerde
  • wij protocolleerden
  • jullie protocolleerden
  • zij protocolleerden

Simple past

  • I immortalized
  • you immortalized
  • he/she/it immortalized
  • we immortalized
  • you immortalized
  • they immortalized

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geprotocolleerd
  • jij hebt geprotocolleerd
  • hij/zij/het heeft geprotocolleerd
  • wij hebben geprotocolleerd
  • jullie hebben geprotocolleerd
  • zij hebben geprotocolleerd

Present perfect

  • I have immortalized
  • you have immortalized
  • he/she/it has immortalized
  • we have immortalized
  • you have immortalized
  • they have immortalized

Voltooid verleden tijd

  • ik had geprotocolleerd
  • jij had geprotocolleerd
  • hij/zij/het had geprotocolleerd
  • wij hadden geprotocolleerd
  • jullie hadden geprotocolleerd
  • zij hadden geprotocolleerd

Past perfect

  • I had immortalized
  • you had immortalized
  • he/she/it had immortalized
  • we had immortalized
  • you had immortalized
  • they had immortalized

Toekomende tijd I

  • ik zal protocolleren
  • jij zult protocolleren
  • hij/zij/het zal protocolleren
  • wij zullen protocolleren
  • jullie zullen protocolleren
  • zij zullen protocolleren

Future

  • I will immortalize
  • you will immortalize
  • he/she/it will immortalize
  • we will immortalize
  • you will immortalize
  • they will immortalize

Toekomende tijd II

  • ik zal geprotocolleerd hebben
  • jij zult geprotocolleerd hebben
  • hij/zij/het zal geprotocolleerd hebben
  • wij zullen geprotocolleerd hebben
  • jullie zullen geprotocolleerd hebben
  • zij zullen geprotocolleerd hebben

Future perfect

  • I will have immortalized
  • you will have immortalized
  • he/she/it will have immortalized
  • we will have immortalized
  • you will have immortalized
  • they will have immortalized

Conditionalis I

  • ik zou protocolleren
  • jij zou protocolleren
  • hij/zij/het zou protocolleren
  • wij zouden protocolleren
  • jullie zouden protocolleren
  • zij zouden protocolleren

Conditional present

  • I would immortalize
  • you would immortalize
  • he/she/it would immortalize
  • we would immortalize
  • you would immortalize
  • they would immortalize

Conditionalis II

  • ik zou hebben geprotocolleerd
  • jij zou hebben geprotocolleerd
  • hij/zij/het zou hebben geprotocolleerd
  • wij zouden hebben geprotocolleerd
  • jullie zouden hebben geprotocolleerd
  • zij zouden hebben geprotocolleerd

Conditional perfect

  • I would have immortalized
  • you would have immortalized
  • he/she/it would have immortalized
  • we would have immortalized
  • you would have immortalized
  • they would have immortalized

Imperatief

  • jij protocolleer
  • jullie protocolleert

Imperative

  • you immortalize
  • you immortalize