Vervoeging van provianderen
Onbepaalde wijs (infinitief): provianderen
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik proviandeer
- jij proviandeert
- hij/zij/het proviandeert
- wij provianderen
- jullie provianderen
- zij provianderen
Präsens Indikativ
- ich versorge
- du versorgst
- er/sie/es versorgt
- wir versorgen
- ihr versorgt
- sie versorgen
Onvoltooid verleden tijd
- ik proviandeerde
- jij proviandeerde
- hij/zij/het proviandeerde
- wij proviandeerden
- jullie proviandeerden
- zij proviandeerden
Präteritum Indikativ
- ich versorgte
- du versorgtest
- er/sie/es versorgte
- wir versorgten
- ihr versorgtet
- sie versorgten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geproviandeerd
- jij hebt geproviandeerd
- hij/zij/het heeft geproviandeerd
- wij hebben geproviandeerd
- jullie hebben geproviandeerd
- zij hebben geproviandeerd
Perfekt Indikativ
- ich habe versorgt
- du hast versorgt
- er/sie/es hat versorgt
- wir haben versorgt
- ihr habt versorgt
- sie haben versorgt
Voltooid verleden tijd
- ik had geproviandeerd
- jij had geproviandeerd
- hij/zij/het had geproviandeerd
- wij hadden geproviandeerd
- jullie hadden geproviandeerd
- zij hadden geproviandeerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte versorgt
- du hattest versorgt
- er/sie/es hatte versorgt
- wir hatten versorgt
- ihr hattet versorgt
- sie hatten versorgt
Toekomende tijd I
- ik zal provianderen
- jij zult provianderen
- hij/zij/het zal provianderen
- wij zullen provianderen
- jullie zullen provianderen
- zij zullen provianderen
Futur I Indikativ
- ich werde versorgen
- du wirst versorgen
- er/sie/es wird versorgen
- wir werden versorgen
- ihr werdet versorgen
- sie werden versorgen
Toekomende tijd II
- ik zal geproviandeerd hebben
- jij zult geproviandeerd hebben
- hij/zij/het zal geproviandeerd hebben
- wij zullen geproviandeerd hebben
- jullie zullen geproviandeerd hebben
- zij zullen geproviandeerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde versorgt haben
- du wirst versorgt haben
- er/sie/es wird versorgt haben
- wir werden versorgt haben
- ihr werdet versorgt haben
- sie werden versorgt haben
Conditionalis I
- ik zou provianderen
- jij zou provianderen
- hij/zij/het zou provianderen
- wij zouden provianderen
- jullie zouden provianderen
- zij zouden provianderen
Futur I Konjunktiv II
- ich würde versorgen
- du würdest versorgen
- er/sie/es würde versorgen
- wir würden versorgen
- ihr würdet versorgen
- sie würden versorgen
Conditionalis II
- ik zou hebben geproviandeerd
- jij zou hebben geproviandeerd
- hij/zij/het zou hebben geproviandeerd
- wij zouden hebben geproviandeerd
- jullie zouden hebben geproviandeerd
- zij zouden hebben geproviandeerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde versorgt haben
- du würdest versorgt haben
- er/sie/es würde versorgt haben
- wir würden versorgt haben
- ihr würdet versorgt haben
- sie würden versorgt haben
Imperatief
- jij proviandeer
- jullie proviandeert
Imperativ
- du versorg(e)
- ihr versorgt