Vervoeging van provianderen
Onbepaalde wijs (infinitief): provianderen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik proviandeer
- jij proviandeert
- hij/zij/het proviandeert
- wij provianderen
- jullie provianderen
- zij provianderen
Présent
- je pourvois
- tu pourvois
- il/elle pourvoit
- nous pourvoyons
- vous pourvoyez
- ils/elles pourvoient
Onvoltooid verleden tijd
- ik proviandeerde
- jij proviandeerde
- hij/zij/het proviandeerde
- wij proviandeerden
- jullie proviandeerden
- zij proviandeerden
Indicatif imparfait
- je pourvoyais
- tu pourvoyais
- il/elle pourvoyait
- nous pourvoyions
- vous pourvoyiez
- ils/elles pourvoyaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb geproviandeerd
- jij hebt geproviandeerd
- hij/zij/het heeft geproviandeerd
- wij hebben geproviandeerd
- jullie hebben geproviandeerd
- zij hebben geproviandeerd
Indicatif passé composé
- j'ai pourvu
- tu as pourvu
- il/elle a pourvu
- nous avons pourvu
- vous avez pourvu
- ils/elles ont pourvu
Voltooid verleden tijd
- ik had geproviandeerd
- jij had geproviandeerd
- hij/zij/het had geproviandeerd
- wij hadden geproviandeerd
- jullie hadden geproviandeerd
- zij hadden geproviandeerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais pourvu
- tu avais pourvu
- il/elle avait pourvu
- nous avions pourvu
- vous aviez pourvu
- ils/elles avaient pourvu
Toekomende tijd I
- ik zal provianderen
- jij zult provianderen
- hij/zij/het zal provianderen
- wij zullen provianderen
- jullie zullen provianderen
- zij zullen provianderen
Indicatif futur
- je pourvoirai
- tu pourvoiras
- il/elle pourvoira
- nous pourvoirons
- vous pourvoirez
- ils/elles pourvoiront
Toekomende tijd II
- ik zal geproviandeerd hebben
- jij zult geproviandeerd hebben
- hij/zij/het zal geproviandeerd hebben
- wij zullen geproviandeerd hebben
- jullie zullen geproviandeerd hebben
- zij zullen geproviandeerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai pourvu
- tu auras pourvu
- il/elle aura pourvu
- nous aurons pourvu
- vous aurez pourvu
- ils/elles auront pourvu
Conditionalis I
- ik zou provianderen
- jij zou provianderen
- hij/zij/het zou provianderen
- wij zouden provianderen
- jullie zouden provianderen
- zij zouden provianderen
Conditionnel présent
- je pourvoirais
- tu pourvoirais
- il/elle pourvoirait
- nous pourvoirions
- vous pourvoiriez
- ils/elles pourvoiraient
Conditionalis II
- ik zou hebben geproviandeerd
- jij zou hebben geproviandeerd
- hij/zij/het zou hebben geproviandeerd
- wij zouden hebben geproviandeerd
- jullie zouden hebben geproviandeerd
- zij zouden hebben geproviandeerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais pourvu
- tu aurais pourvu
- il/elle aurait pourvu
- nous aurions pourvu
- vous auriez pourvu
- ils/elles auraient pourvu
Imperatief
- jij proviandeer
- jullie proviandeert
Impératif
- tu pourvois
- vous pourvoyez