Engels

Nederlands

Present

  • I pull
  • you pull
  • he/she/it pulls
  • we pull
  • you pull
  • they pull

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik sleep
  • jij sleept
  • hij/zij/het sleept
  • wij slepen
  • jullie slepen
  • zij slepen

Simple past

  • I pulled
  • you pulled
  • he/she/it pulled
  • we pulled
  • you pulled
  • they pulled

Onvoltooid verleden tijd

  • ik sleepte
  • jij sleepte
  • hij/zij/het sleepte
  • wij sleepten
  • jullie sleepten
  • zij sleepten

Present perfect

  • I have pulled
  • you have pulled
  • he/she/it has pulled
  • we have pulled
  • you have pulled
  • they have pulled

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesleept
  • jij hebt gesleept
  • hij/zij/het heeft gesleept
  • wij hebben gesleept
  • jullie hebben gesleept
  • zij hebben gesleept

Past perfect

  • I had pulled
  • you had pulled
  • he/she/it had pulled
  • we had pulled
  • you had pulled
  • they had pulled

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesleept
  • jij had gesleept
  • hij/zij/het had gesleept
  • wij hadden gesleept
  • jullie hadden gesleept
  • zij hadden gesleept

Future

  • I will pull
  • you will pull
  • he/she/it will pull
  • we will pull
  • you will pull
  • they will pull

Toekomende tijd I

  • ik zal slepen
  • jij zult slepen
  • hij/zij/het zal slepen
  • wij zullen slepen
  • jullie zullen slepen
  • zij zullen slepen

Future perfect

  • I will have pulled
  • you will have pulled
  • he/she/it will have pulled
  • we will have pulled
  • you will have pulled
  • they will have pulled

Toekomende tijd II

  • ik zal gesleept hebben
  • jij zult gesleept hebben
  • hij/zij/het zal gesleept hebben
  • wij zullen gesleept hebben
  • jullie zullen gesleept hebben
  • zij zullen gesleept hebben

Conditional present

  • I would pull
  • you would pull
  • he/she/it would pull
  • we would pull
  • you would pull
  • they would pull

Conditionalis I

  • ik zou slepen
  • jij zou slepen
  • hij/zij/het zou slepen
  • wij zouden slepen
  • jullie zouden slepen
  • zij zouden slepen

Conditional perfect

  • I would have pulled
  • you would have pulled
  • he/she/it would have pulled
  • we would have pulled
  • you would have pulled
  • they would have pulled

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesleept
  • jij zou hebben gesleept
  • hij/zij/het zou hebben gesleept
  • wij zouden hebben gesleept
  • jullie zouden hebben gesleept
  • zij zouden hebben gesleept

Imperative

  • you pull
  • you pull

Imperatief

  • jij sleep
  • jullie sleept

Verwijzingen

Bekijk 26 definitie(s) van pull