Vervoeging van qualify

Engels

Nederlands

Present

  • I qualify
  • you qualify
  • he/she/it qualifies
  • we qualify
  • you qualify
  • they qualify

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik stipuleer
  • jij stipuleert
  • hij/zij/het stipuleert
  • wij stipuleren
  • jullie stipuleren
  • zij stipuleren

Simple past

  • I qualified
  • you qualified
  • he/she/it qualified
  • we qualified
  • you qualified
  • they qualified

Onvoltooid verleden tijd

  • ik stipuleerde
  • jij stipuleerde
  • hij/zij/het stipuleerde
  • wij stipuleerden
  • jullie stipuleerden
  • zij stipuleerden

Present perfect

  • I have qualified
  • you have qualified
  • he/she/it has qualified
  • we have qualified
  • you have qualified
  • they have qualified

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gestipuleerd
  • jij hebt gestipuleerd
  • hij/zij/het heeft gestipuleerd
  • wij hebben gestipuleerd
  • jullie hebben gestipuleerd
  • zij hebben gestipuleerd

Past perfect

  • I had qualified
  • you had qualified
  • he/she/it had qualified
  • we had qualified
  • you had qualified
  • they had qualified

Voltooid verleden tijd

  • ik had gestipuleerd
  • jij had gestipuleerd
  • hij/zij/het had gestipuleerd
  • wij hadden gestipuleerd
  • jullie hadden gestipuleerd
  • zij hadden gestipuleerd

Future

  • I will qualify
  • you will qualify
  • he/she/it will qualify
  • we will qualify
  • you will qualify
  • they will qualify

Toekomende tijd I

  • ik zal stipuleren
  • jij zult stipuleren
  • hij/zij/het zal stipuleren
  • wij zullen stipuleren
  • jullie zullen stipuleren
  • zij zullen stipuleren

Future perfect

  • I will have qualified
  • you will have qualified
  • he/she/it will have qualified
  • we will have qualified
  • you will have qualified
  • they will have qualified

Toekomende tijd II

  • ik zal gestipuleerd hebben
  • jij zult gestipuleerd hebben
  • hij/zij/het zal gestipuleerd hebben
  • wij zullen gestipuleerd hebben
  • jullie zullen gestipuleerd hebben
  • zij zullen gestipuleerd hebben

Conditional present

  • I would qualify
  • you would qualify
  • he/she/it would qualify
  • we would qualify
  • you would qualify
  • they would qualify

Conditionalis I

  • ik zou stipuleren
  • jij zou stipuleren
  • hij/zij/het zou stipuleren
  • wij zouden stipuleren
  • jullie zouden stipuleren
  • zij zouden stipuleren

Conditional perfect

  • I would have qualified
  • you would have qualified
  • he/she/it would have qualified
  • we would have qualified
  • you would have qualified
  • they would have qualified

Conditionalis II

  • ik zou hebben gestipuleerd
  • jij zou hebben gestipuleerd
  • hij/zij/het zou hebben gestipuleerd
  • wij zouden hebben gestipuleerd
  • jullie zouden hebben gestipuleerd
  • zij zouden hebben gestipuleerd

Imperative

  • you qualify
  • you qualify

Imperatief

  • jij stipuleer
  • jullie stipuleert

Verwijzingen

Bekijk 8 definitie(s) van qualify