Nederlands

Duits

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik raak
  • jij raakt
  • hij/zij/het raakt
  • wij raken
  • jullie raken
  • zij raken

Präsens Indikativ

  • ich werde
  • du wirst
  • er/sie/es wird
  • wir werden
  • ihr werdet
  • sie werden

Onvoltooid verleden tijd

  • ik raakte
  • jij raakte
  • hij/zij/het raakte
  • wij raakten
  • jullie raakten
  • zij raakten

Präteritum Indikativ

  • ich wurde
  • du wurdest
  • er/sie/es wurde
  • wir wurden
  • ihr wurdet
  • sie wurden

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geraakt
  • jij hebt geraakt
  • hij/zij/het heeft geraakt
  • wij hebben geraakt
  • jullie hebben geraakt
  • zij hebben geraakt

Perfekt Indikativ

  • ich bin geworden
  • du bist geworden
  • er/sie/es ist geworden
  • wir sind geworden
  • ihr seid geworden
  • sie sind geworden

Voltooid verleden tijd

  • ik had geraakt
  • jij had geraakt
  • hij/zij/het had geraakt
  • wij hadden geraakt
  • jullie hadden geraakt
  • zij hadden geraakt

Plusquamperfekt Indikativ

  • ich war geworden
  • du warst geworden
  • er/sie/es war geworden
  • wir waren geworden
  • ihr wart geworden
  • sie waren geworden

Toekomende tijd I

  • ik zal raken
  • jij zult raken
  • hij/zij/het zal raken
  • wij zullen raken
  • jullie zullen raken
  • zij zullen raken

Futur I Indikativ

  • ich werde werden
  • du wirst werden
  • er/sie/es wird werden
  • wir werden werden
  • ihr werdet werden
  • sie werden werden

Toekomende tijd II

  • ik zal geraakt hebben
  • jij zult geraakt hebben
  • hij/zij/het zal geraakt hebben
  • wij zullen geraakt hebben
  • jullie zullen geraakt hebben
  • zij zullen geraakt hebben

Futur II Indikativ

  • ich werde geworden sein
  • du wirst geworden sein
  • er/sie/es wird geworden sein
  • wir werden geworden sein
  • ihr werdet geworden sein
  • sie werden geworden sein

Conditionalis I

  • ik zou raken
  • jij zou raken
  • hij/zij/het zou raken
  • wij zouden raken
  • jullie zouden raken
  • zij zouden raken

Futur I Konjunktiv II

  • ich würde werden
  • du würdest werden
  • er/sie/es würde werden
  • wir würden werden
  • ihr würdet werden
  • sie würden werden

Conditionalis II

  • ik zou hebben geraakt
  • jij zou hebben geraakt
  • hij/zij/het zou hebben geraakt
  • wij zouden hebben geraakt
  • jullie zouden hebben geraakt
  • zij zouden hebben geraakt

Futur II Konjunktiv II

  • ich würde geworden sein
  • du würdest geworden sein
  • er/sie/es würde geworden sein
  • wir würden geworden sein
  • ihr würdet geworden sein
  • sie würden geworden sein

Imperatief

  • jij raak
  • jullie raakt

Imperativ

  • du werde
  • ihr werdet

Verwijzingen

Bekijk 4 definitie(s) van raken