Vervoeging van realiseren
Onbepaalde wijs (infinitief): realiseren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik realiseer
- jij realiseert
- hij/zij/het realiseert
- wij realiseren
- jullie realiseren
- zij realiseren
Present
- I effect
- you effect
- he/she/it effects
- we effect
- you effect
- they effect
Onvoltooid verleden tijd
- ik realiseerde
- jij realiseerde
- hij/zij/het realiseerde
- wij realiseerden
- jullie realiseerden
- zij realiseerden
Simple past
- I effected
- you effected
- he/she/it effected
- we effected
- you effected
- they effected
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerealiseerd
- jij hebt gerealiseerd
- hij/zij/het heeft gerealiseerd
- wij hebben gerealiseerd
- jullie hebben gerealiseerd
- zij hebben gerealiseerd
Present perfect
- I have effected
- you have effected
- he/she/it has effected
- we have effected
- you have effected
- they have effected
Voltooid verleden tijd
- ik had gerealiseerd
- jij had gerealiseerd
- hij/zij/het had gerealiseerd
- wij hadden gerealiseerd
- jullie hadden gerealiseerd
- zij hadden gerealiseerd
Past perfect
- I had effected
- you had effected
- he/she/it had effected
- we had effected
- you had effected
- they had effected
Toekomende tijd I
- ik zal realiseren
- jij zult realiseren
- hij/zij/het zal realiseren
- wij zullen realiseren
- jullie zullen realiseren
- zij zullen realiseren
Future
- I will effect
- you will effect
- he/she/it will effect
- we will effect
- you will effect
- they will effect
Toekomende tijd II
- ik zal gerealiseerd hebben
- jij zult gerealiseerd hebben
- hij/zij/het zal gerealiseerd hebben
- wij zullen gerealiseerd hebben
- jullie zullen gerealiseerd hebben
- zij zullen gerealiseerd hebben
Future perfect
- I will have effected
- you will have effected
- he/she/it will have effected
- we will have effected
- you will have effected
- they will have effected
Conditionalis I
- ik zou realiseren
- jij zou realiseren
- hij/zij/het zou realiseren
- wij zouden realiseren
- jullie zouden realiseren
- zij zouden realiseren
Conditional present
- I would effect
- you would effect
- he/she/it would effect
- we would effect
- you would effect
- they would effect
Conditionalis II
- ik zou hebben gerealiseerd
- jij zou hebben gerealiseerd
- hij/zij/het zou hebben gerealiseerd
- wij zouden hebben gerealiseerd
- jullie zouden hebben gerealiseerd
- zij zouden hebben gerealiseerd
Conditional perfect
- I would have effected
- you would have effected
- he/she/it would have effected
- we would have effected
- you would have effected
- they would have effected
Imperatief
- jij realiseer
- jullie realiseert
Imperative
- you effect
- you effect