Vervoeging van reconstrueren
Onbepaalde wijs (infinitief): reconstrueren
Nederlands
Engels
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik reconstrueer
- jij reconstrueert
- hij/zij/het reconstrueert
- wij reconstrueren
- jullie reconstrueren
- zij reconstrueren
Present
- I retrace
- you retrace
- he/she/it retraces
- we retrace
- you retrace
- they retrace
Onvoltooid verleden tijd
- ik reconstrueerde
- jij reconstrueerde
- hij/zij/het reconstrueerde
- wij reconstrueerden
- jullie reconstrueerden
- zij reconstrueerden
Simple past
- I retraced
- you retraced
- he/she/it retraced
- we retraced
- you retraced
- they retraced
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gereconstrueerd
- jij hebt gereconstrueerd
- hij/zij/het heeft gereconstrueerd
- wij hebben gereconstrueerd
- jullie hebben gereconstrueerd
- zij hebben gereconstrueerd
Present perfect
- I have retraced
- you have retraced
- he/she/it has retraced
- we have retraced
- you have retraced
- they have retraced
Voltooid verleden tijd
- ik had gereconstrueerd
- jij had gereconstrueerd
- hij/zij/het had gereconstrueerd
- wij hadden gereconstrueerd
- jullie hadden gereconstrueerd
- zij hadden gereconstrueerd
Past perfect
- I had retraced
- you had retraced
- he/she/it had retraced
- we had retraced
- you had retraced
- they had retraced
Toekomende tijd I
- ik zal reconstrueren
- jij zult reconstrueren
- hij/zij/het zal reconstrueren
- wij zullen reconstrueren
- jullie zullen reconstrueren
- zij zullen reconstrueren
Future
- I will retrace
- you will retrace
- he/she/it will retrace
- we will retrace
- you will retrace
- they will retrace
Toekomende tijd II
- ik zal gereconstrueerd hebben
- jij zult gereconstrueerd hebben
- hij/zij/het zal gereconstrueerd hebben
- wij zullen gereconstrueerd hebben
- jullie zullen gereconstrueerd hebben
- zij zullen gereconstrueerd hebben
Future perfect
- I will have retraced
- you will have retraced
- he/she/it will have retraced
- we will have retraced
- you will have retraced
- they will have retraced
Conditionalis I
- ik zou reconstrueren
- jij zou reconstrueren
- hij/zij/het zou reconstrueren
- wij zouden reconstrueren
- jullie zouden reconstrueren
- zij zouden reconstrueren
Conditional present
- I would retrace
- you would retrace
- he/she/it would retrace
- we would retrace
- you would retrace
- they would retrace
Conditionalis II
- ik zou hebben gereconstrueerd
- jij zou hebben gereconstrueerd
- hij/zij/het zou hebben gereconstrueerd
- wij zouden hebben gereconstrueerd
- jullie zouden hebben gereconstrueerd
- zij zouden hebben gereconstrueerd
Conditional perfect
- I would have retraced
- you would have retraced
- he/she/it would have retraced
- we would have retraced
- you would have retraced
- they would have retraced
Imperatief
- jij reconstrueer
- jullie reconstrueert
Imperative
- you retrace
- you retrace