Vervoeging van rekken
Nederlands
Spaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik rek
- jij rekt
- hij/zij/het rekt
- wij rekken
- jullie rekken
- zij rekken
Indicativo presente
- yo alargo
- tú alargas
- él/ella alarga
- nosotros alargamos
- vosotros alargáis
- ellos/ellas alargan
Onvoltooid verleden tijd
- ik rekte
- jij rekte
- hij/zij/het rekte
- wij rekten
- jullie rekten
- zij rekten
Indefinido
- yo alargué
- tú alargaste
- él/ella alargó
- nosotros alargamos
- vosotros alargasteis
- ellos/ellas alargaron
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gerekt
- jij hebt gerekt
- hij/zij/het heeft gerekt
- wij hebben gerekt
- jullie hebben gerekt
- zij hebben gerekt
Pretérito perfecto compuesto
- yo he alargado
- tú has alargado
- él/ella ha alargado
- nosotros hemos alargado
- vosotros habéis alargado
- ellos/ellas han alargado
Voltooid verleden tijd
- ik had gerekt
- jij had gerekt
- hij/zij/het had gerekt
- wij hadden gerekt
- jullie hadden gerekt
- zij hadden gerekt
Pluscuamperfecto
- yo había alargado
- tú habías alargado
- él/ella había alargado
- nosotros habíamos alargado
- vosotros habíais alargado
- ellos/ellas habían alargado
Toekomende tijd I
- ik zal rekken
- jij zult rekken
- hij/zij/het zal rekken
- wij zullen rekken
- jullie zullen rekken
- zij zullen rekken
Futuro I
- yo alargaré
- tú alargarás
- él/ella alargará
- nosotros alargaremos
- vosotros alargaréis
- ellos/ellas alargarán
Toekomende tijd II
- ik zal gerekt hebben
- jij zult gerekt hebben
- hij/zij/het zal gerekt hebben
- wij zullen gerekt hebben
- jullie zullen gerekt hebben
- zij zullen gerekt hebben
Futuro perfecto
- yo habré alargado
- tú habrás alargado
- él/ella habrá alargado
- nosotros habremos alargado
- vosotros habréis alargado
- ellos/ellas habrán alargado
Conditionalis I
- ik zou rekken
- jij zou rekken
- hij/zij/het zou rekken
- wij zouden rekken
- jullie zouden rekken
- zij zouden rekken
Condicional
- yo alargaría
- tú alargarías
- él/ella alargaría
- nosotros alargaríamos
- vosotros alargaríais
- ellos/ellas alargarían
Conditionalis II
- ik zou hebben gerekt
- jij zou hebben gerekt
- hij/zij/het zou hebben gerekt
- wij zouden hebben gerekt
- jullie zouden hebben gerekt
- zij zouden hebben gerekt
Condicional perfecto
- yo habría alargado
- tú habrías alargado
- él/ella habría alargado
- nosotros habríamos alargado
- vosotros habríais alargado
- ellos/ellas habrían alargado
Imperatief
- jij rek
- jullie rekt
Imperativo presente
- tú alarga
- vosotros alargad