Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it ricochets
  • they ricochet

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het schampt af
  • zij schampen af

Simple past

  • he/she/it ricocheted
  • they ricocheted

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het schampte af
  • zij schampten af

Present perfect

  • he/she/it has ricocheted
  • they have ricocheted

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het is afgeschampt
  • zij zijn afgeschampt

Past perfect

  • he/she/it had ricocheted
  • they had ricocheted

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het was afgeschampt
  • zij waren afgeschampt

Future

  • he/she/it will ricochet
  • they will ricochet

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal afschampen
  • zij zult afschampen

Future perfect

  • he/she/it will have ricocheted
  • they will have ricocheted

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal afgeschampt zijn
  • zij zult afgeschampt zijn

Conditional present

  • he/she/it would ricochet
  • they would ricochet

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal afschampen
  • zij zullen afschampen

Conditional perfect

  • he/she/it would have ricocheted
  • they would have ricocheted

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal zijn afgeschampt
  • zij zullen zijn afgeschampt

Verwijzingen

Bekijk 6 definitie(s) van ricochet