Vervoeging van roddelen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik roddel
  • jij roddelt
  • hij/zij/het roddelt
  • wij roddelen
  • jullie roddelen
  • zij roddelen

Indicativo presente

  • yo infamo
  • infamas
  • él/ella infama
  • nosotros infamamos
  • vosotros infamáis
  • ellos/ellas infaman

Onvoltooid verleden tijd

  • ik roddelde
  • jij roddelde
  • hij/zij/het roddelde
  • wij roddelden
  • jullie roddelden
  • zij roddelden

Indefinido

  • yo infamé
  • infamaste
  • él/ella infamó
  • nosotros infamamos
  • vosotros infamasteis
  • ellos/ellas infamaron

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb geroddeld
  • jij hebt geroddeld
  • hij/zij/het heeft geroddeld
  • wij hebben geroddeld
  • jullie hebben geroddeld
  • zij hebben geroddeld

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he infamado
  • has infamado
  • él/ella ha infamado
  • nosotros hemos infamado
  • vosotros habéis infamado
  • ellos/ellas han infamado

Voltooid verleden tijd

  • ik had geroddeld
  • jij had geroddeld
  • hij/zij/het had geroddeld
  • wij hadden geroddeld
  • jullie hadden geroddeld
  • zij hadden geroddeld

Pluscuamperfecto

  • yo había infamado
  • habías infamado
  • él/ella había infamado
  • nosotros habíamos infamado
  • vosotros habíais infamado
  • ellos/ellas habían infamado

Toekomende tijd I

  • ik zal roddelen
  • jij zult roddelen
  • hij/zij/het zal roddelen
  • wij zullen roddelen
  • jullie zullen roddelen
  • zij zullen roddelen

Futuro I

  • yo infamaré
  • infamarás
  • él/ella infamará
  • nosotros infamaremos
  • vosotros infamaréis
  • ellos/ellas infamarán

Toekomende tijd II

  • ik zal geroddeld hebben
  • jij zult geroddeld hebben
  • hij/zij/het zal geroddeld hebben
  • wij zullen geroddeld hebben
  • jullie zullen geroddeld hebben
  • zij zullen geroddeld hebben

Futuro perfecto

  • yo habré infamado
  • habrás infamado
  • él/ella habrá infamado
  • nosotros habremos infamado
  • vosotros habréis infamado
  • ellos/ellas habrán infamado

Conditionalis I

  • ik zou roddelen
  • jij zou roddelen
  • hij/zij/het zou roddelen
  • wij zouden roddelen
  • jullie zouden roddelen
  • zij zouden roddelen

Condicional

  • yo infamaría
  • infamarías
  • él/ella infamaría
  • nosotros infamaríamos
  • vosotros infamaríais
  • ellos/ellas infamarían

Conditionalis II

  • ik zou hebben geroddeld
  • jij zou hebben geroddeld
  • hij/zij/het zou hebben geroddeld
  • wij zouden hebben geroddeld
  • jullie zouden hebben geroddeld
  • zij zouden hebben geroddeld

Condicional perfecto

  • yo habría infamado
  • habrías infamado
  • él/ella habría infamado
  • nosotros habríamos infamado
  • vosotros habríais infamado
  • ellos/ellas habrían infamado

Imperatief

  • jij roddel
  • jullie roddelt

Imperativo presente

  • infama
  • vosotros infamad

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van roddelen