Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik rol
  • jij rolt
  • hij/zij/het rolt
  • wij rollen
  • jullie rollen
  • zij rollen

Present

  • I celebrate
  • you celebrate
  • he/she/it celebrates
  • we celebrate
  • you celebrate
  • they celebrate

Onvoltooid verleden tijd

  • ik rolde
  • jij rolde
  • hij/zij/het rolde
  • wij rolden
  • jullie rolden
  • zij rolden

Simple past

  • I celebrated
  • you celebrated
  • he/she/it celebrated
  • we celebrated
  • you celebrated
  • they celebrated

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gerold
  • jij hebt gerold
  • hij/zij/het heeft gerold
  • wij hebben gerold
  • jullie hebben gerold
  • zij hebben gerold

Present perfect

  • I have celebrated
  • you have celebrated
  • he/she/it has celebrated
  • we have celebrated
  • you have celebrated
  • they have celebrated

Voltooid verleden tijd

  • ik had gerold
  • jij had gerold
  • hij/zij/het had gerold
  • wij hadden gerold
  • jullie hadden gerold
  • zij hadden gerold

Past perfect

  • I had celebrated
  • you had celebrated
  • he/she/it had celebrated
  • we had celebrated
  • you had celebrated
  • they had celebrated

Toekomende tijd I

  • ik zal rollen
  • jij zult rollen
  • hij/zij/het zal rollen
  • wij zullen rollen
  • jullie zullen rollen
  • zij zullen rollen

Future

  • I will celebrate
  • you will celebrate
  • he/she/it will celebrate
  • we will celebrate
  • you will celebrate
  • they will celebrate

Toekomende tijd II

  • ik zal gerold hebben
  • jij zult gerold hebben
  • hij/zij/het zal gerold hebben
  • wij zullen gerold hebben
  • jullie zullen gerold hebben
  • zij zullen gerold hebben

Future perfect

  • I will have celebrated
  • you will have celebrated
  • he/she/it will have celebrated
  • we will have celebrated
  • you will have celebrated
  • they will have celebrated

Conditionalis I

  • ik zou rollen
  • jij zou rollen
  • hij/zij/het zou rollen
  • wij zouden rollen
  • jullie zouden rollen
  • zij zouden rollen

Conditional present

  • I would celebrate
  • you would celebrate
  • he/she/it would celebrate
  • we would celebrate
  • you would celebrate
  • they would celebrate

Conditionalis II

  • ik zou hebben gerold
  • jij zou hebben gerold
  • hij/zij/het zou hebben gerold
  • wij zouden hebben gerold
  • jullie zouden hebben gerold
  • zij zouden hebben gerold

Conditional perfect

  • I would have celebrated
  • you would have celebrated
  • he/she/it would have celebrated
  • we would have celebrated
  • you would have celebrated
  • they would have celebrated

Imperatief

  • jij rol
  • jullie rolt

Imperative

  • you celebrate
  • you celebrate

Verwijzingen

Bekijk 10 definitie(s) van rollen