Vervoeging van ronddolen

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik dool rond
  • jij doolt rond
  • hij/zij/het doolt rond
  • wij dolen rond
  • jullie dolen rond
  • zij dolen rond

Indicativo presente

  • yo vagabundeo
  • vagabundeas
  • él/ella vagabundea
  • nosotros vagabundeamos
  • vosotros vagabundeáis
  • ellos/ellas vagabundean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik doolde rond
  • jij doolde rond
  • hij/zij/het doolde rond
  • wij doolden rond
  • jullie doolden rond
  • zij doolden rond

Indefinido

  • yo vagabundeé
  • vagabundeaste
  • él/ella vagabundeó
  • nosotros vagabundeamos
  • vosotros vagabundeasteis
  • ellos/ellas vagabundearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb rondgedoold
  • jij hebt rondgedoold
  • hij/zij/het heeft rondgedoold
  • wij hebben rondgedoold
  • jullie hebben rondgedoold
  • zij hebben rondgedoold

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he vagabundeado
  • has vagabundeado
  • él/ella ha vagabundeado
  • nosotros hemos vagabundeado
  • vosotros habéis vagabundeado
  • ellos/ellas han vagabundeado

Voltooid verleden tijd

  • ik had rondgedoold
  • jij had rondgedoold
  • hij/zij/het had rondgedoold
  • wij hadden rondgedoold
  • jullie hadden rondgedoold
  • zij hadden rondgedoold

Pluscuamperfecto

  • yo había vagabundeado
  • habías vagabundeado
  • él/ella había vagabundeado
  • nosotros habíamos vagabundeado
  • vosotros habíais vagabundeado
  • ellos/ellas habían vagabundeado

Toekomende tijd I

  • ik zal ronddolen
  • jij zult ronddolen
  • hij/zij/het zal ronddolen
  • wij zullen ronddolen
  • jullie zullen ronddolen
  • zij zullen ronddolen

Futuro I

  • yo vagabundearé
  • vagabundearás
  • él/ella vagabundeará
  • nosotros vagabundearemos
  • vosotros vagabundearéis
  • ellos/ellas vagabundearán

Toekomende tijd II

  • ik zal rondgedoold hebben
  • jij zult rondgedoold hebben
  • hij/zij/het zal rondgedoold hebben
  • wij zullen rondgedoold hebben
  • jullie zullen rondgedoold hebben
  • zij zullen rondgedoold hebben

Futuro perfecto

  • yo habré vagabundeado
  • habrás vagabundeado
  • él/ella habrá vagabundeado
  • nosotros habremos vagabundeado
  • vosotros habréis vagabundeado
  • ellos/ellas habrán vagabundeado

Conditionalis I

  • ik zou ronddolen
  • jij zou ronddolen
  • hij/zij/het zou ronddolen
  • wij zouden ronddolen
  • jullie zouden ronddolen
  • zij zouden ronddolen

Condicional

  • yo vagabundearía
  • vagabundearías
  • él/ella vagabundearía
  • nosotros vagabundearíamos
  • vosotros vagabundearíais
  • ellos/ellas vagabundearían

Conditionalis II

  • ik zou hebben rondgedoold
  • jij zou hebben rondgedoold
  • hij/zij/het zou hebben rondgedoold
  • wij zouden hebben rondgedoold
  • jullie zouden hebben rondgedoold
  • zij zouden hebben rondgedoold

Condicional perfecto

  • yo habría vagabundeado
  • habrías vagabundeado
  • él/ella habría vagabundeado
  • nosotros habríamos vagabundeado
  • vosotros habríais vagabundeado
  • ellos/ellas habrían vagabundeado

Imperatief

  • jij dool rond
  • jullie doolt rond

Imperativo presente

  • vagabundea
  • vosotros vagabundead

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van ronddolen