Vervoeging van rondgaan

Nederlands

Spaans

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik ga rond
  • jij gaat rond
  • hij/zij/het gaat rond
  • wij gaan rond
  • jullie gaan rond
  • zij gaan rond

Indicativo presente

  • yo rodeo
  • rodeas
  • él/ella rodea
  • nosotros rodeamos
  • vosotros rodeáis
  • ellos/ellas rodean

Onvoltooid verleden tijd

  • ik ging rond
  • jij ging rond
  • hij/zij/het ging rond
  • wij gingen rond
  • jullie gingen rond
  • zij gingen rond

Indefinido

  • yo rodeé
  • rodeaste
  • él/ella rodeó
  • nosotros rodeamos
  • vosotros rodeasteis
  • ellos/ellas rodearon

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik ben rondgegaan
  • jij bent rondgegaan
  • hij/zij/het is rondgegaan
  • wij zijn rondgegaan
  • jullie zijn rondgegaan
  • zij zijn rondgegaan

Pretérito perfecto compuesto

  • yo he rodeado
  • has rodeado
  • él/ella ha rodeado
  • nosotros hemos rodeado
  • vosotros habéis rodeado
  • ellos/ellas han rodeado

Voltooid verleden tijd

  • ik was rondgegaan
  • jij was rondgegaan
  • hij/zij/het was rondgegaan
  • wij waren rondgegaan
  • jullie waren rondgegaan
  • zij waren rondgegaan

Pluscuamperfecto

  • yo había rodeado
  • habías rodeado
  • él/ella había rodeado
  • nosotros habíamos rodeado
  • vosotros habíais rodeado
  • ellos/ellas habían rodeado

Toekomende tijd I

  • ik zal rondgaan
  • jij zult rondgaan
  • hij/zij/het zal rondgaan
  • wij zullen rondgaan
  • jullie zullen rondgaan
  • zij zullen rondgaan

Futuro I

  • yo rodearé
  • rodearás
  • él/ella rodeará
  • nosotros rodearemos
  • vosotros rodearéis
  • ellos/ellas rodearán

Toekomende tijd II

  • ik zal rondgegaan zijn
  • jij zult rondgegaan zijn
  • hij/zij/het zal rondgegaan zijn
  • wij zullen rondgegaan zijn
  • jullie zullen rondgegaan zijn
  • zij zullen rondgegaan zijn

Futuro perfecto

  • yo habré rodeado
  • habrás rodeado
  • él/ella habrá rodeado
  • nosotros habremos rodeado
  • vosotros habréis rodeado
  • ellos/ellas habrán rodeado

Conditionalis I

  • ik zou rondgaan
  • jij zou rondgaan
  • hij/zij/het zou rondgaan
  • wij zouden rondgaan
  • jullie zouden rondgaan
  • zij zouden rondgaan

Condicional

  • yo rodearía
  • rodearías
  • él/ella rodearía
  • nosotros rodearíamos
  • vosotros rodearíais
  • ellos/ellas rodearían

Conditionalis II

  • ik zou zijn rondgegaan
  • jij zou zijn rondgegaan
  • hij/zij/het zou zijn rondgegaan
  • wij zouden zijn rondgegaan
  • jullie zouden zijn rondgegaan
  • zij zouden zijn rondgegaan

Condicional perfecto

  • yo habría rodeado
  • habrías rodeado
  • él/ella habría rodeado
  • nosotros habríamos rodeado
  • vosotros habríais rodeado
  • ellos/ellas habrían rodeado

Imperatief

  • jij ga rond
  • jullie gaat rond

Imperativo presente

  • rodea
  • vosotros rodead

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van rondgaan