Vervoeging van row
Onbepaalde wijs (infinitief): to row
Engels
Nederlands
Present
- I row
- you row
- he/she/it rows
- we row
- you row
- they row
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik disputeer
- jij disputeert
- hij/zij/het disputeert
- wij disputeren
- jullie disputeren
- zij disputeren
Simple past
- I rowed
- you rowed
- he/she/it rowed
- we rowed
- you rowed
- they rowed
Onvoltooid verleden tijd
- ik disputeerde
- jij disputeerde
- hij/zij/het disputeerde
- wij disputeerden
- jullie disputeerden
- zij disputeerden
Present perfect
- I have rowed
- you have rowed
- he/she/it has rowed
- we have rowed
- you have rowed
- they have rowed
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gedisputeerd
- jij hebt gedisputeerd
- hij/zij/het heeft gedisputeerd
- wij hebben gedisputeerd
- jullie hebben gedisputeerd
- zij hebben gedisputeerd
Past perfect
- I had rowed
- you had rowed
- he/she/it had rowed
- we had rowed
- you had rowed
- they had rowed
Voltooid verleden tijd
- ik had gedisputeerd
- jij had gedisputeerd
- hij/zij/het had gedisputeerd
- wij hadden gedisputeerd
- jullie hadden gedisputeerd
- zij hadden gedisputeerd
Future
- I will row
- you will row
- he/she/it will row
- we will row
- you will row
- they will row
Toekomende tijd I
- ik zal disputeren
- jij zult disputeren
- hij/zij/het zal disputeren
- wij zullen disputeren
- jullie zullen disputeren
- zij zullen disputeren
Future perfect
- I will have rowed
- you will have rowed
- he/she/it will have rowed
- we will have rowed
- you will have rowed
- they will have rowed
Toekomende tijd II
- ik zal gedisputeerd hebben
- jij zult gedisputeerd hebben
- hij/zij/het zal gedisputeerd hebben
- wij zullen gedisputeerd hebben
- jullie zullen gedisputeerd hebben
- zij zullen gedisputeerd hebben
Conditional present
- I would row
- you would row
- he/she/it would row
- we would row
- you would row
- they would row
Conditionalis I
- ik zou disputeren
- jij zou disputeren
- hij/zij/het zou disputeren
- wij zouden disputeren
- jullie zouden disputeren
- zij zouden disputeren
Conditional perfect
- I would have rowed
- you would have rowed
- he/she/it would have rowed
- we would have rowed
- you would have rowed
- they would have rowed
Conditionalis II
- ik zou hebben gedisputeerd
- jij zou hebben gedisputeerd
- hij/zij/het zou hebben gedisputeerd
- wij zouden hebben gedisputeerd
- jullie zouden hebben gedisputeerd
- zij zouden hebben gedisputeerd
Imperative
- you row
- you row
Imperatief
- jij disputeer
- jullie disputeert