Frans

Nederlands

Présent

  • je réprime
  • tu réprimes
  • il/elle réprime
  • nous réprimons
  • vous réprimez
  • ils/elles répriment

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik detineer
  • jij detineert
  • hij/zij/het detineert
  • wij detineren
  • jullie detineren
  • zij detineren

Indicatif imparfait

  • je réprimais
  • tu réprimais
  • il/elle réprimait
  • nous réprimions
  • vous réprimiez
  • ils/elles réprimaient

Onvoltooid verleden tijd

  • ik detineerde
  • jij detineerde
  • hij/zij/het detineerde
  • wij detineerden
  • jullie detineerden
  • zij detineerden

Indicatif passé composé

  • j'ai réprimé
  • tu as réprimé
  • il/elle a réprimé
  • nous avons réprimé
  • vous avez réprimé
  • ils/elles ont réprimé

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gedetineerd
  • jij hebt gedetineerd
  • hij/zij/het heeft gedetineerd
  • wij hebben gedetineerd
  • jullie hebben gedetineerd
  • zij hebben gedetineerd

Indicatif plus-que-parfait

  • j'avais réprimé
  • tu avais réprimé
  • il/elle avait réprimé
  • nous avions réprimé
  • vous aviez réprimé
  • ils/elles avaient réprimé

Voltooid verleden tijd

  • ik had gedetineerd
  • jij had gedetineerd
  • hij/zij/het had gedetineerd
  • wij hadden gedetineerd
  • jullie hadden gedetineerd
  • zij hadden gedetineerd

Indicatif futur

  • je réprimerai
  • tu réprimeras
  • il/elle réprimera
  • nous réprimerons
  • vous réprimerez
  • ils/elles réprimeront

Toekomende tijd I

  • ik zal detineren
  • jij zult detineren
  • hij/zij/het zal detineren
  • wij zullen detineren
  • jullie zullen detineren
  • zij zullen detineren

Indicatif futur antérieur

  • j'aurai réprimé
  • tu auras réprimé
  • il/elle aura réprimé
  • nous aurons réprimé
  • vous aurez réprimé
  • ils/elles auront réprimé

Toekomende tijd II

  • ik zal gedetineerd hebben
  • jij zult gedetineerd hebben
  • hij/zij/het zal gedetineerd hebben
  • wij zullen gedetineerd hebben
  • jullie zullen gedetineerd hebben
  • zij zullen gedetineerd hebben

Conditionnel présent

  • je réprimerais
  • tu réprimerais
  • il/elle réprimerait
  • nous réprimerions
  • vous réprimeriez
  • ils/elles réprimeraient

Conditionalis I

  • ik zou detineren
  • jij zou detineren
  • hij/zij/het zou detineren
  • wij zouden detineren
  • jullie zouden detineren
  • zij zouden detineren

Conditionnel passé (1ère forme)

  • j'aurais réprimé
  • tu aurais réprimé
  • il/elle aurait réprimé
  • nous aurions réprimé
  • vous auriez réprimé
  • ils/elles auraient réprimé

Conditionalis II

  • ik zou hebben gedetineerd
  • jij zou hebben gedetineerd
  • hij/zij/het zou hebben gedetineerd
  • wij zouden hebben gedetineerd
  • jullie zouden hebben gedetineerd
  • zij zouden hebben gedetineerd

Impératif

  • tu réprime
  • vous réprimez

Imperatief

  • jij detineer
  • jullie detineert