Vervoeging van sarren
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik sar
- jij sart
- hij/zij/het sart
- wij sarren
- jullie sarren
- zij sarren
Presente
- io sprono
- tu sproni
- lui/lei/Lei sprona
- noi sproniamo
- voi/Voi spronate
- loro/Loro spronano
Onvoltooid verleden tijd
- ik sarde
- jij sarde
- hij/zij/het sarde
- wij sarden
- jullie sarden
- zij sarden
Imperfetto
- io spronavo
- tu spronavi
- lui/lei/Lei spronava
- noi spronavamo
- voi/Voi spronavate
- loro/Loro spronavano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesard
- jij hebt gesard
- hij/zij/het heeft gesard
- wij hebben gesard
- jullie hebben gesard
- zij hebben gesard
Passato prossimo
- io ho spronato
- tu hai spronato
- lui/lei/Lei ha spronato
- noi abbiamo spronato
- voi/Voi avete spronato
- loro/Loro hanno spronato
Voltooid verleden tijd
- ik had gesard
- jij had gesard
- hij/zij/het had gesard
- wij hadden gesard
- jullie hadden gesard
- zij hadden gesard
Trapassato prossimo
- io avevo spronato
- tu avevi spronato
- lui/lei/Lei aveva spronato
- noi avevamo spronato
- voi/Voi avevate spronato
- loro/Loro avevano spronato
Toekomende tijd I
- ik zal sarren
- jij zult sarren
- hij/zij/het zal sarren
- wij zullen sarren
- jullie zullen sarren
- zij zullen sarren
Futuro semplice
- io spronerò
- tu spronerai
- lui/lei/Lei spronerà
- noi sproneremo
- voi/Voi spronerete
- loro/Loro sproneranno
Toekomende tijd II
- ik zal gesard hebben
- jij zult gesard hebben
- hij/zij/het zal gesard hebben
- wij zullen gesard hebben
- jullie zullen gesard hebben
- zij zullen gesard hebben
Futuro anteriore
- io avrò spronato
- tu avrai spronato
- lui/lei/Lei avrà spronato
- noi avremo spronato
- voi/Voi avrete spronato
- loro/Loro avranno spronato
Conditionalis I
- ik zou sarren
- jij zou sarren
- hij/zij/het zou sarren
- wij zouden sarren
- jullie zouden sarren
- zij zouden sarren
Condizionale presente
- io spronerei
- tu sproneresti
- lui/lei/Lei spronerebbe
- noi sproneremmo
- voi/Voi spronereste
- loro/Loro spronerebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gesard
- jij zou hebben gesard
- hij/zij/het zou hebben gesard
- wij zouden hebben gesard
- jullie zouden hebben gesard
- zij zouden hebben gesard
Condizionale passato
- io avrei spronato
- tu avresti spronato
- lui/lei/Lei avrebbe spronato
- noi avremmo spronato
- voi/Voi avreste spronato
- loro/Loro avrebbero spronato
Imperatief
- jij sar
- jullie sart
Imperativo
- tu sprona
- voi/Voi spronate