Vervoeging van snorren

Onbepaalde wijs (infinitief): snorren

vertaal alle vervoegingen
Vertaling: to catch

6 alternatieve vertalingen

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik snor
  • jij snort
  • hij/zij/het snort
  • wij snorren
  • jullie snorren
  • zij snorren

Present

  • I catch
  • you catch
  • he/she/it catches
  • we catch
  • you catch
  • they catch

Onvoltooid verleden tijd

  • ik snorde
  • jij snorde
  • hij/zij/het snorde
  • wij snorden
  • jullie snorden
  • zij snorden

Simple past

  • I caught
  • you caught
  • he/she/it caught
  • we caught
  • you caught
  • they caught

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesnord
  • jij hebt gesnord
  • hij/zij/het heeft gesnord
  • wij hebben gesnord
  • jullie hebben gesnord
  • zij hebben gesnord

Present perfect

  • I have caught
  • you have caught
  • he/she/it has caught
  • we have caught
  • you have caught
  • they have caught

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesnord
  • jij had gesnord
  • hij/zij/het had gesnord
  • wij hadden gesnord
  • jullie hadden gesnord
  • zij hadden gesnord

Past perfect

  • I had caught
  • you had caught
  • he/she/it had caught
  • we had caught
  • you had caught
  • they had caught

Toekomende tijd I

  • ik zal snorren
  • jij zult snorren
  • hij/zij/het zal snorren
  • wij zullen snorren
  • jullie zullen snorren
  • zij zullen snorren

Future

  • I will catch
  • you will catch
  • he/she/it will catch
  • we will catch
  • you will catch
  • they will catch

Toekomende tijd II

  • ik zal gesnord hebben
  • jij zult gesnord hebben
  • hij/zij/het zal gesnord hebben
  • wij zullen gesnord hebben
  • jullie zullen gesnord hebben
  • zij zullen gesnord hebben

Future perfect

  • I will have caught
  • you will have caught
  • he/she/it will have caught
  • we will have caught
  • you will have caught
  • they will have caught

Conditionalis I

  • ik zou snorren
  • jij zou snorren
  • hij/zij/het zou snorren
  • wij zouden snorren
  • jullie zouden snorren
  • zij zouden snorren

Conditional present

  • I would catch
  • you would catch
  • he/she/it would catch
  • we would catch
  • you would catch
  • they would catch

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesnord
  • jij zou hebben gesnord
  • hij/zij/het zou hebben gesnord
  • wij zouden hebben gesnord
  • jullie zouden hebben gesnord
  • zij zouden hebben gesnord

Conditional perfect

  • I would have caught
  • you would have caught
  • he/she/it would have caught
  • we would have caught
  • you would have caught
  • they would have caught

Imperatief

  • jij snor
  • jullie snort

Imperative

  • you catch
  • you catch