Engels

Nederlands

Present

  • I solve
  • you solve
  • he/she/it solves
  • we solve
  • you solve
  • they solve

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik vors uit
  • jij vorst uit
  • hij/zij/het vorst uit
  • wij vorsen uit
  • jullie vorsen uit
  • zij vorsen uit

Simple past

  • I solved
  • you solved
  • he/she/it solved
  • we solved
  • you solved
  • they solved

Onvoltooid verleden tijd

  • ik vorste uit
  • jij vorste uit
  • hij/zij/het vorste uit
  • wij vorsten uit
  • jullie vorsten uit
  • zij vorsten uit

Present perfect

  • I have solved
  • you have solved
  • he/she/it has solved
  • we have solved
  • you have solved
  • they have solved

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb uitgevorst
  • jij hebt uitgevorst
  • hij/zij/het heeft uitgevorst
  • wij hebben uitgevorst
  • jullie hebben uitgevorst
  • zij hebben uitgevorst

Past perfect

  • I had solved
  • you had solved
  • he/she/it had solved
  • we had solved
  • you had solved
  • they had solved

Voltooid verleden tijd

  • ik had uitgevorst
  • jij had uitgevorst
  • hij/zij/het had uitgevorst
  • wij hadden uitgevorst
  • jullie hadden uitgevorst
  • zij hadden uitgevorst

Future

  • I will solve
  • you will solve
  • he/she/it will solve
  • we will solve
  • you will solve
  • they will solve

Toekomende tijd I

  • ik zal uitvorsen
  • jij zult uitvorsen
  • hij/zij/het zal uitvorsen
  • wij zullen uitvorsen
  • jullie zullen uitvorsen
  • zij zullen uitvorsen

Future perfect

  • I will have solved
  • you will have solved
  • he/she/it will have solved
  • we will have solved
  • you will have solved
  • they will have solved

Toekomende tijd II

  • ik zal uitgevorst hebben
  • jij zult uitgevorst hebben
  • hij/zij/het zal uitgevorst hebben
  • wij zullen uitgevorst hebben
  • jullie zullen uitgevorst hebben
  • zij zullen uitgevorst hebben

Conditional present

  • I would solve
  • you would solve
  • he/she/it would solve
  • we would solve
  • you would solve
  • they would solve

Conditionalis I

  • ik zou uitvorsen
  • jij zou uitvorsen
  • hij/zij/het zou uitvorsen
  • wij zouden uitvorsen
  • jullie zouden uitvorsen
  • zij zouden uitvorsen

Conditional perfect

  • I would have solved
  • you would have solved
  • he/she/it would have solved
  • we would have solved
  • you would have solved
  • they would have solved

Conditionalis II

  • ik zou hebben uitgevorst
  • jij zou hebben uitgevorst
  • hij/zij/het zou hebben uitgevorst
  • wij zouden hebben uitgevorst
  • jullie zouden hebben uitgevorst
  • zij zouden hebben uitgevorst

Imperative

  • you solve
  • you solve

Imperatief

  • jij vors uit
  • jullie vorst uit

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van solve