Vervoeging van solveren
Onbepaalde wijs (infinitief): solveren
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik solveer
- jij solveert
- hij/zij/het solveert
- wij solveren
- jullie solveren
- zij solveren
Présent
- je supprime
- tu supprimes
- il/elle supprime
- nous supprimons
- vous supprimez
- ils/elles suppriment
Onvoltooid verleden tijd
- ik solveerde
- jij solveerde
- hij/zij/het solveerde
- wij solveerden
- jullie solveerden
- zij solveerden
Indicatif imparfait
- je supprimais
- tu supprimais
- il/elle supprimait
- nous supprimions
- vous supprimiez
- ils/elles supprimaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gesolveerd
- jij hebt gesolveerd
- hij/zij/het heeft gesolveerd
- wij hebben gesolveerd
- jullie hebben gesolveerd
- zij hebben gesolveerd
Indicatif passé composé
- j'ai supprimé
- tu as supprimé
- il/elle a supprimé
- nous avons supprimé
- vous avez supprimé
- ils/elles ont supprimé
Voltooid verleden tijd
- ik had gesolveerd
- jij had gesolveerd
- hij/zij/het had gesolveerd
- wij hadden gesolveerd
- jullie hadden gesolveerd
- zij hadden gesolveerd
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais supprimé
- tu avais supprimé
- il/elle avait supprimé
- nous avions supprimé
- vous aviez supprimé
- ils/elles avaient supprimé
Toekomende tijd I
- ik zal solveren
- jij zult solveren
- hij/zij/het zal solveren
- wij zullen solveren
- jullie zullen solveren
- zij zullen solveren
Indicatif futur
- je supprimerai
- tu supprimeras
- il/elle supprimera
- nous supprimerons
- vous supprimerez
- ils/elles supprimeront
Toekomende tijd II
- ik zal gesolveerd hebben
- jij zult gesolveerd hebben
- hij/zij/het zal gesolveerd hebben
- wij zullen gesolveerd hebben
- jullie zullen gesolveerd hebben
- zij zullen gesolveerd hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai supprimé
- tu auras supprimé
- il/elle aura supprimé
- nous aurons supprimé
- vous aurez supprimé
- ils/elles auront supprimé
Conditionalis I
- ik zou solveren
- jij zou solveren
- hij/zij/het zou solveren
- wij zouden solveren
- jullie zouden solveren
- zij zouden solveren
Conditionnel présent
- je supprimerais
- tu supprimerais
- il/elle supprimerait
- nous supprimerions
- vous supprimeriez
- ils/elles supprimeraient
Conditionalis II
- ik zou hebben gesolveerd
- jij zou hebben gesolveerd
- hij/zij/het zou hebben gesolveerd
- wij zouden hebben gesolveerd
- jullie zouden hebben gesolveerd
- zij zouden hebben gesolveerd
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais supprimé
- tu aurais supprimé
- il/elle aurait supprimé
- nous aurions supprimé
- vous auriez supprimé
- ils/elles auraient supprimé
Imperatief
- jij solveer
- jullie solveert
Impératif
- tu supprime
- vous supprimez