Vervoeging van souffleren

Onbepaalde wijs (infinitief): souffleren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik souffleer
  • jij souffleert
  • hij/zij/het souffleert
  • wij souffleren
  • jullie souffleren
  • zij souffleren

Present

  • I remind
  • you remind
  • he/she/it reminds
  • we remind
  • you remind
  • they remind

Onvoltooid verleden tijd

  • ik souffleerde
  • jij souffleerde
  • hij/zij/het souffleerde
  • wij souffleerden
  • jullie souffleerden
  • zij souffleerden

Simple past

  • I reminded
  • you reminded
  • he/she/it reminded
  • we reminded
  • you reminded
  • they reminded

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gesouffleerd
  • jij hebt gesouffleerd
  • hij/zij/het heeft gesouffleerd
  • wij hebben gesouffleerd
  • jullie hebben gesouffleerd
  • zij hebben gesouffleerd

Present perfect

  • I have reminded
  • you have reminded
  • he/she/it has reminded
  • we have reminded
  • you have reminded
  • they have reminded

Voltooid verleden tijd

  • ik had gesouffleerd
  • jij had gesouffleerd
  • hij/zij/het had gesouffleerd
  • wij hadden gesouffleerd
  • jullie hadden gesouffleerd
  • zij hadden gesouffleerd

Past perfect

  • I had reminded
  • you had reminded
  • he/she/it had reminded
  • we had reminded
  • you had reminded
  • they had reminded

Toekomende tijd I

  • ik zal souffleren
  • jij zult souffleren
  • hij/zij/het zal souffleren
  • wij zullen souffleren
  • jullie zullen souffleren
  • zij zullen souffleren

Future

  • I will remind
  • you will remind
  • he/she/it will remind
  • we will remind
  • you will remind
  • they will remind

Toekomende tijd II

  • ik zal gesouffleerd hebben
  • jij zult gesouffleerd hebben
  • hij/zij/het zal gesouffleerd hebben
  • wij zullen gesouffleerd hebben
  • jullie zullen gesouffleerd hebben
  • zij zullen gesouffleerd hebben

Future perfect

  • I will have reminded
  • you will have reminded
  • he/she/it will have reminded
  • we will have reminded
  • you will have reminded
  • they will have reminded

Conditionalis I

  • ik zou souffleren
  • jij zou souffleren
  • hij/zij/het zou souffleren
  • wij zouden souffleren
  • jullie zouden souffleren
  • zij zouden souffleren

Conditional present

  • I would remind
  • you would remind
  • he/she/it would remind
  • we would remind
  • you would remind
  • they would remind

Conditionalis II

  • ik zou hebben gesouffleerd
  • jij zou hebben gesouffleerd
  • hij/zij/het zou hebben gesouffleerd
  • wij zouden hebben gesouffleerd
  • jullie zouden hebben gesouffleerd
  • zij zouden hebben gesouffleerd

Conditional perfect

  • I would have reminded
  • you would have reminded
  • he/she/it would have reminded
  • we would have reminded
  • you would have reminded
  • they would have reminded

Imperatief

  • jij souffleer
  • jullie souffleert

Imperative

  • you remind
  • you remind

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van souffleren