Vervoeging van speculeren

Onbepaalde wijs (infinitief): speculeren

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik speculeer
  • jij speculeert
  • hij/zij/het speculeert
  • wij speculeren
  • jullie speculeren
  • zij speculeren

Present

  • I risk
  • you risk
  • he/she/it risks
  • we risk
  • you risk
  • they risk

Onvoltooid verleden tijd

  • ik speculeerde
  • jij speculeerde
  • hij/zij/het speculeerde
  • wij speculeerden
  • jullie speculeerden
  • zij speculeerden

Simple past

  • I risked
  • you risked
  • he/she/it risked
  • we risked
  • you risked
  • they risked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespeculeerd
  • jij hebt gespeculeerd
  • hij/zij/het heeft gespeculeerd
  • wij hebben gespeculeerd
  • jullie hebben gespeculeerd
  • zij hebben gespeculeerd

Present perfect

  • I have risked
  • you have risked
  • he/she/it has risked
  • we have risked
  • you have risked
  • they have risked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespeculeerd
  • jij had gespeculeerd
  • hij/zij/het had gespeculeerd
  • wij hadden gespeculeerd
  • jullie hadden gespeculeerd
  • zij hadden gespeculeerd

Past perfect

  • I had risked
  • you had risked
  • he/she/it had risked
  • we had risked
  • you had risked
  • they had risked

Toekomende tijd I

  • ik zal speculeren
  • jij zult speculeren
  • hij/zij/het zal speculeren
  • wij zullen speculeren
  • jullie zullen speculeren
  • zij zullen speculeren

Future

  • I will risk
  • you will risk
  • he/she/it will risk
  • we will risk
  • you will risk
  • they will risk

Toekomende tijd II

  • ik zal gespeculeerd hebben
  • jij zult gespeculeerd hebben
  • hij/zij/het zal gespeculeerd hebben
  • wij zullen gespeculeerd hebben
  • jullie zullen gespeculeerd hebben
  • zij zullen gespeculeerd hebben

Future perfect

  • I will have risked
  • you will have risked
  • he/she/it will have risked
  • we will have risked
  • you will have risked
  • they will have risked

Conditionalis I

  • ik zou speculeren
  • jij zou speculeren
  • hij/zij/het zou speculeren
  • wij zouden speculeren
  • jullie zouden speculeren
  • zij zouden speculeren

Conditional present

  • I would risk
  • you would risk
  • he/she/it would risk
  • we would risk
  • you would risk
  • they would risk

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespeculeerd
  • jij zou hebben gespeculeerd
  • hij/zij/het zou hebben gespeculeerd
  • wij zouden hebben gespeculeerd
  • jullie zouden hebben gespeculeerd
  • zij zouden hebben gespeculeerd

Conditional perfect

  • I would have risked
  • you would have risked
  • he/she/it would have risked
  • we would have risked
  • you would have risked
  • they would have risked

Imperatief

  • jij speculeer
  • jullie speculeert

Imperative

  • you risk
  • you risk

Verwijzingen

Bekijk 2 definitie(s) van speculeren