Engels

Nederlands

Present

  • I spend
  • you spend
  • he/she/it spends
  • we spend
  • you spend
  • they spend

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik besteed
  • jij besteedt
  • hij/zij/het besteedt
  • wij besteden
  • jullie besteden
  • zij besteden

Simple past

  • I spent
  • you spent
  • he/she/it spent
  • we spent
  • you spent
  • they spent

Onvoltooid verleden tijd

  • ik besteedde
  • jij besteedde
  • hij/zij/het besteedde
  • wij besteedden
  • jullie besteedden
  • zij besteedden

Present perfect

  • I have spent
  • you have spent
  • he/she/it has spent
  • we have spent
  • you have spent
  • they have spent

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb besteed
  • jij hebt besteed
  • hij/zij/het heeft besteed
  • wij hebben besteed
  • jullie hebben besteed
  • zij hebben besteed

Past perfect

  • I had spent
  • you had spent
  • he/she/it had spent
  • we had spent
  • you had spent
  • they had spent

Voltooid verleden tijd

  • ik had besteed
  • jij had besteed
  • hij/zij/het had besteed
  • wij hadden besteed
  • jullie hadden besteed
  • zij hadden besteed

Future

  • I will spend
  • you will spend
  • he/she/it will spend
  • we will spend
  • you will spend
  • they will spend

Toekomende tijd I

  • ik zal besteden
  • jij zult besteden
  • hij/zij/het zal besteden
  • wij zullen besteden
  • jullie zullen besteden
  • zij zullen besteden

Future perfect

  • I will have spent
  • you will have spent
  • he/she/it will have spent
  • we will have spent
  • you will have spent
  • they will have spent

Toekomende tijd II

  • ik zal besteed hebben
  • jij zult besteed hebben
  • hij/zij/het zal besteed hebben
  • wij zullen besteed hebben
  • jullie zullen besteed hebben
  • zij zullen besteed hebben

Conditional present

  • I would spend
  • you would spend
  • he/she/it would spend
  • we would spend
  • you would spend
  • they would spend

Conditionalis I

  • ik zou besteden
  • jij zou besteden
  • hij/zij/het zou besteden
  • wij zouden besteden
  • jullie zouden besteden
  • zij zouden besteden

Conditional perfect

  • I would have spent
  • you would have spent
  • he/she/it would have spent
  • we would have spent
  • you would have spent
  • they would have spent

Conditionalis II

  • ik zou hebben besteed
  • jij zou hebben besteed
  • hij/zij/het zou hebben besteed
  • wij zouden hebben besteed
  • jullie zouden hebben besteed
  • zij zouden hebben besteed

Imperative

  • you spend
  • you spend

Imperatief

  • jij besteed
  • jullie besteedt

Verwijzingen

Bekijk 5 definitie(s) van spend