Vervoeging van spioneren
Onbepaalde wijs (infinitief): spioneren
Nederlands
Duits
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik spioneer
- jij spioneert
- hij/zij/het spioneert
- wij spioneren
- jullie spioneren
- zij spioneren
Präsens Indikativ
- ich spioniere
- du spionierst
- er/sie/es spioniert
- wir spionieren
- ihr spioniert
- sie spionieren
Onvoltooid verleden tijd
- ik spioneerde
- jij spioneerde
- hij/zij/het spioneerde
- wij spioneerden
- jullie spioneerden
- zij spioneerden
Präteritum Indikativ
- ich spionierte
- du spioniertest
- er/sie/es spionierte
- wir spionierten
- ihr spioniertet
- sie spionierten
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespioneerd
- jij hebt gespioneerd
- hij/zij/het heeft gespioneerd
- wij hebben gespioneerd
- jullie hebben gespioneerd
- zij hebben gespioneerd
Perfekt Indikativ
- ich habe spioniert
- du hast spioniert
- er/sie/es hat spioniert
- wir haben spioniert
- ihr habt spioniert
- sie haben spioniert
Voltooid verleden tijd
- ik had gespioneerd
- jij had gespioneerd
- hij/zij/het had gespioneerd
- wij hadden gespioneerd
- jullie hadden gespioneerd
- zij hadden gespioneerd
Plusquamperfekt Indikativ
- ich hatte spioniert
- du hattest spioniert
- er/sie/es hatte spioniert
- wir hatten spioniert
- ihr hattet spioniert
- sie hatten spioniert
Toekomende tijd I
- ik zal spioneren
- jij zult spioneren
- hij/zij/het zal spioneren
- wij zullen spioneren
- jullie zullen spioneren
- zij zullen spioneren
Futur I Indikativ
- ich werde spionieren
- du wirst spionieren
- er/sie/es wird spionieren
- wir werden spionieren
- ihr werdet spionieren
- sie werden spionieren
Toekomende tijd II
- ik zal gespioneerd hebben
- jij zult gespioneerd hebben
- hij/zij/het zal gespioneerd hebben
- wij zullen gespioneerd hebben
- jullie zullen gespioneerd hebben
- zij zullen gespioneerd hebben
Futur II Indikativ
- ich werde spioniert haben
- du wirst spioniert haben
- er/sie/es wird spioniert haben
- wir werden spioniert haben
- ihr werdet spioniert haben
- sie werden spioniert haben
Conditionalis I
- ik zou spioneren
- jij zou spioneren
- hij/zij/het zou spioneren
- wij zouden spioneren
- jullie zouden spioneren
- zij zouden spioneren
Futur I Konjunktiv II
- ich würde spionieren
- du würdest spionieren
- er/sie/es würde spionieren
- wir würden spionieren
- ihr würdet spionieren
- sie würden spionieren
Conditionalis II
- ik zou hebben gespioneerd
- jij zou hebben gespioneerd
- hij/zij/het zou hebben gespioneerd
- wij zouden hebben gespioneerd
- jullie zouden hebben gespioneerd
- zij zouden hebben gespioneerd
Futur II Konjunktiv II
- ich würde spioniert haben
- du würdest spioniert haben
- er/sie/es würde spioniert haben
- wir würden spioniert haben
- ihr würdet spioniert haben
- sie würden spioniert haben
Imperatief
- jij spioneer
- jullie spioneert
Imperativ
- du spioniere
- ihr spioniert