Vervoeging van splijten

Nederlands

Engels

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik splijt
  • jij splijt
  • hij/zij/het splijt
  • wij splijten
  • jullie splijten
  • zij splijten

Present

  • I check
  • you check
  • he/she/it checks
  • we check
  • you check
  • they check

Onvoltooid verleden tijd

  • ik spleet
  • jij spleet
  • hij/zij/het spleet
  • wij spleten
  • jullie spleten
  • zij spleten

Simple past

  • I checked
  • you checked
  • he/she/it checked
  • we checked
  • you checked
  • they checked

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb gespleten
  • jij hebt gespleten
  • hij/zij/het heeft gespleten
  • wij hebben gespleten
  • jullie hebben gespleten
  • zij hebben gespleten

Present perfect

  • I have checked
  • you have checked
  • he/she/it has checked
  • we have checked
  • you have checked
  • they have checked

Voltooid verleden tijd

  • ik had gespleten
  • jij had gespleten
  • hij/zij/het had gespleten
  • wij hadden gespleten
  • jullie hadden gespleten
  • zij hadden gespleten

Past perfect

  • I had checked
  • you had checked
  • he/she/it had checked
  • we had checked
  • you had checked
  • they had checked

Toekomende tijd I

  • ik zal splijten
  • jij zult splijten
  • hij/zij/het zal splijten
  • wij zullen splijten
  • jullie zullen splijten
  • zij zullen splijten

Future

  • I will check
  • you will check
  • he/she/it will check
  • we will check
  • you will check
  • they will check

Toekomende tijd II

  • ik zal gespleten hebben
  • jij zult gespleten hebben
  • hij/zij/het zal gespleten hebben
  • wij zullen gespleten hebben
  • jullie zullen gespleten hebben
  • zij zullen gespleten hebben

Future perfect

  • I will have checked
  • you will have checked
  • he/she/it will have checked
  • we will have checked
  • you will have checked
  • they will have checked

Conditionalis I

  • ik zou splijten
  • jij zou splijten
  • hij/zij/het zou splijten
  • wij zouden splijten
  • jullie zouden splijten
  • zij zouden splijten

Conditional present

  • I would check
  • you would check
  • he/she/it would check
  • we would check
  • you would check
  • they would check

Conditionalis II

  • ik zou hebben gespleten
  • jij zou hebben gespleten
  • hij/zij/het zou hebben gespleten
  • wij zouden hebben gespleten
  • jullie zouden hebben gespleten
  • zij zouden hebben gespleten

Conditional perfect

  • I would have checked
  • you would have checked
  • he/she/it would have checked
  • we would have checked
  • you would have checked
  • they would have checked

Imperatief

  • jij splijt
  • jullie splijt

Imperative

  • you check
  • you check

Verwijzingen

Bekijk 1 definitie(s) van splijten