Vervoeging van splijten
Onbepaalde wijs (infinitief): splijten
Nederlands
Italiaans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik splijt
- jij splijt
- hij/zij/het splijt
- wij splijten
- jullie splijten
- zij splijten
Presente
- io fendo
- tu fendi
- lui/lei/Lei fende
- noi fendiamo
- voi/Voi fendete
- loro/Loro fendono
Onvoltooid verleden tijd
- ik spleet
- jij spleet
- hij/zij/het spleet
- wij spleten
- jullie spleten
- zij spleten
Imperfetto
- io fendevo
- tu fendevi
- lui/lei/Lei fendeva
- noi fendevamo
- voi/Voi fendevate
- loro/Loro fendevano
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gespleten
- jij hebt gespleten
- hij/zij/het heeft gespleten
- wij hebben gespleten
- jullie hebben gespleten
- zij hebben gespleten
Passato prossimo
- io ho fenduto
- tu hai fenduto
- lui/lei/Lei ha fenduto
- noi abbiamo fenduto
- voi/Voi avete fenduto
- loro/Loro hanno fenduto
Voltooid verleden tijd
- ik had gespleten
- jij had gespleten
- hij/zij/het had gespleten
- wij hadden gespleten
- jullie hadden gespleten
- zij hadden gespleten
Trapassato prossimo
- io avevo fenduto
- tu avevi fenduto
- lui/lei/Lei aveva fenduto
- noi avevamo fenduto
- voi/Voi avevate fenduto
- loro/Loro avevano fenduto
Toekomende tijd I
- ik zal splijten
- jij zult splijten
- hij/zij/het zal splijten
- wij zullen splijten
- jullie zullen splijten
- zij zullen splijten
Futuro semplice
- io fenderò
- tu fenderai
- lui/lei/Lei fenderà
- noi fenderemo
- voi/Voi fenderete
- loro/Loro fenderanno
Toekomende tijd II
- ik zal gespleten hebben
- jij zult gespleten hebben
- hij/zij/het zal gespleten hebben
- wij zullen gespleten hebben
- jullie zullen gespleten hebben
- zij zullen gespleten hebben
Futuro anteriore
- io avrò fenduto
- tu avrai fenduto
- lui/lei/Lei avrà fenduto
- noi avremo fenduto
- voi/Voi avrete fenduto
- loro/Loro avranno fenduto
Conditionalis I
- ik zou splijten
- jij zou splijten
- hij/zij/het zou splijten
- wij zouden splijten
- jullie zouden splijten
- zij zouden splijten
Condizionale presente
- io fenderei
- tu fenderesti
- lui/lei/Lei fenderebbe
- noi fenderemmo
- voi/Voi fendereste
- loro/Loro fenderebbero
Conditionalis II
- ik zou hebben gespleten
- jij zou hebben gespleten
- hij/zij/het zou hebben gespleten
- wij zouden hebben gespleten
- jullie zouden hebben gespleten
- zij zouden hebben gespleten
Condizionale passato
- io avrei fenduto
- tu avresti fenduto
- lui/lei/Lei avrebbe fenduto
- noi avremmo fenduto
- voi/Voi avreste fenduto
- loro/Loro avrebbero fenduto
Imperatief
- jij splijt
- jullie splijt
Imperativo
- tu fendi
- voi/Voi fendete