Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it spreads
  • they spread

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het woekert voort
  • zij woekeren voort

Simple past

  • he/she/it spread
  • they spread

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het woekerde voort
  • zij woekerden voort

Present perfect

  • he/she/it has spread
  • they have spread

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft voortgewoekerd
  • zij hebben voortgewoekerd

Past perfect

  • he/she/it had spread
  • they had spread

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had voortgewoekerd
  • zij hadden voortgewoekerd

Future

  • he/she/it will spread
  • they will spread

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal voortwoekeren
  • zij zult voortwoekeren

Future perfect

  • he/she/it will have spread
  • they will have spread

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal voortgewoekerd hebben
  • zij zult voortgewoekerd hebben

Conditional present

  • he/she/it would spread
  • they would spread

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal voortwoekeren
  • zij zullen voortwoekeren

Conditional perfect

  • he/she/it would have spread
  • they would have spread

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben voortgewoekerd
  • zij zullen hebben voortgewoekerd

Verwijzingen

Bekijk 23 definitie(s) van spread