Vervoeging van spring
Onbepaalde wijs (infinitief): to spring
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it springs
- they spring
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het welt op
- zij wellen op
Simple past
- he/she/it sprang
- they sprang
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het welde op
- zij welden op
Present perfect
- he/she/it has sprung
- they have sprung
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft opgeweld
- zij hebben opgeweld
Past perfect
- he/she/it had sprung
- they had sprung
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had opgeweld
- zij hadden opgeweld
Future
- he/she/it will spring
- they will spring
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal opwellen
- zij zult opwellen
Future perfect
- he/she/it will have sprung
- they will have sprung
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal opgeweld hebben
- zij zult opgeweld hebben
Conditional present
- he/she/it would spring
- they would spring
Conditionalis I
- hij/zij/het zal opwellen
- zij zullen opwellen
Conditional perfect
- he/she/it would have sprung
- they would have sprung
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben opgeweld
- zij zullen hebben opgeweld