Engels

Nederlands

Present

  • I stand
  • you stand
  • he/she/it stands
  • we stand
  • you stand
  • they stand

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • ik getroost
  • jij getroost
  • hij/zij/het getroost
  • wij getroosten
  • jullie getroosten
  • zij getroosten

Simple past

  • I stood
  • you stood
  • he/she/it stood
  • we stood
  • you stood
  • they stood

Onvoltooid verleden tijd

  • ik getroostte
  • jij getroostte
  • hij/zij/het getroostte
  • wij getroostten
  • jullie getroostten
  • zij getroostten

Present perfect

  • I have stood
  • you have stood
  • he/she/it has stood
  • we have stood
  • you have stood
  • they have stood

Voltooid tegenwoordige tijd

  • ik heb getroost
  • jij hebt getroost
  • hij/zij/het heeft getroost
  • wij hebben getroost
  • jullie hebben getroost
  • zij hebben getroost

Past perfect

  • I had stood
  • you had stood
  • he/she/it had stood
  • we had stood
  • you had stood
  • they had stood

Voltooid verleden tijd

  • ik had getroost
  • jij had getroost
  • hij/zij/het had getroost
  • wij hadden getroost
  • jullie hadden getroost
  • zij hadden getroost

Future

  • I will stand
  • you will stand
  • he/she/it will stand
  • we will stand
  • you will stand
  • they will stand

Toekomende tijd I

  • ik zal getroosten
  • jij zult getroosten
  • hij/zij/het zal getroosten
  • wij zullen getroosten
  • jullie zullen getroosten
  • zij zullen getroosten

Future perfect

  • I will have stood
  • you will have stood
  • he/she/it will have stood
  • we will have stood
  • you will have stood
  • they will have stood

Toekomende tijd II

  • ik zal getroost hebben
  • jij zult getroost hebben
  • hij/zij/het zal getroost hebben
  • wij zullen getroost hebben
  • jullie zullen getroost hebben
  • zij zullen getroost hebben

Conditional present

  • I would stand
  • you would stand
  • he/she/it would stand
  • we would stand
  • you would stand
  • they would stand

Conditionalis I

  • ik zou getroosten
  • jij zou getroosten
  • hij/zij/het zou getroosten
  • wij zouden getroosten
  • jullie zouden getroosten
  • zij zouden getroosten

Conditional perfect

  • I would have stood
  • you would have stood
  • he/she/it would have stood
  • we would have stood
  • you would have stood
  • they would have stood

Conditionalis II

  • ik zou hebben getroost
  • jij zou hebben getroost
  • hij/zij/het zou hebben getroost
  • wij zouden hebben getroost
  • jullie zouden hebben getroost
  • zij zouden hebben getroost

Imperative

  • you stand
  • you stand

Imperatief

  • jij getroost
  • jullie getroost

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van stand