Vervoeging van stay
Onbepaalde wijs (infinitief): to stay
Engels
Nederlands
Present
- he/she/it stays
- they stay
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het legt stil
- zij leggen stil
Simple past
- he/she/it stayed
- they stayed
Onvoltooid verleden tijd
- hij/zij/het legde stil
- zij legden stil
Present perfect
- he/she/it has stayed
- they have stayed
Voltooid tegenwoordige tijd
- hij/zij/het heeft stilgelegd
- zij hebben stilgelegd
Past perfect
- he/she/it had stayed
- they had stayed
Voltooid verleden tijd
- hij/zij/het had stilgelegd
- zij hadden stilgelegd
Future
- he/she/it will stay
- they will stay
Toekomende tijd I
- hij/zij/het zal stilleggen
- zij zult stilleggen
Future perfect
- he/she/it will have stayed
- they will have stayed
Toekomende tijd II
- hij/zij/het zal stilgelegd hebben
- zij zult stilgelegd hebben
Conditional present
- he/she/it would stay
- they would stay
Conditionalis I
- hij/zij/het zal stilleggen
- zij zullen stilleggen
Conditional perfect
- he/she/it would have stayed
- they would have stayed
Conditionalis II
- hij/zij/het zal hebben stilgelegd
- zij zullen hebben stilgelegd