Vervoeging van stelen
Nederlands
Frans
Onvoltooid tegenwoordige tijd
- ik steel
- jij steelt
- hij/zij/het steelt
- wij stelen
- jullie stelen
- zij stelen
Présent
- je dérobe
- tu dérobes
- il/elle dérobe
- nous dérobons
- vous dérobez
- ils/elles dérobent
Onvoltooid verleden tijd
- ik stal
- jij stal
- hij/zij/het stal
- wij stalen
- jullie stalen
- zij stalen
Indicatif imparfait
- je dérobais
- tu dérobais
- il/elle dérobait
- nous dérobions
- vous dérobiez
- ils/elles dérobaient
Voltooid tegenwoordige tijd
- ik heb gestolen
- jij hebt gestolen
- hij/zij/het heeft gestolen
- wij hebben gestolen
- jullie hebben gestolen
- zij hebben gestolen
Indicatif passé composé
- j'ai dérobé
- tu as dérobé
- il/elle a dérobé
- nous avons dérobé
- vous avez dérobé
- ils/elles ont dérobé
Voltooid verleden tijd
- ik had gestolen
- jij had gestolen
- hij/zij/het had gestolen
- wij hadden gestolen
- jullie hadden gestolen
- zij hadden gestolen
Indicatif plus-que-parfait
- j'avais dérobé
- tu avais dérobé
- il/elle avait dérobé
- nous avions dérobé
- vous aviez dérobé
- ils/elles avaient dérobé
Toekomende tijd I
- ik zal stelen
- jij zult stelen
- hij/zij/het zal stelen
- wij zullen stelen
- jullie zullen stelen
- zij zullen stelen
Indicatif futur
- je déroberai
- tu déroberas
- il/elle dérobera
- nous déroberons
- vous déroberez
- ils/elles déroberont
Toekomende tijd II
- ik zal gestolen hebben
- jij zult gestolen hebben
- hij/zij/het zal gestolen hebben
- wij zullen gestolen hebben
- jullie zullen gestolen hebben
- zij zullen gestolen hebben
Indicatif futur antérieur
- j'aurai dérobé
- tu auras dérobé
- il/elle aura dérobé
- nous aurons dérobé
- vous aurez dérobé
- ils/elles auront dérobé
Conditionalis I
- ik zou stelen
- jij zou stelen
- hij/zij/het zou stelen
- wij zouden stelen
- jullie zouden stelen
- zij zouden stelen
Conditionnel présent
- je déroberais
- tu déroberais
- il/elle déroberait
- nous déroberions
- vous déroberiez
- ils/elles déroberaient
Conditionalis II
- ik zou hebben gestolen
- jij zou hebben gestolen
- hij/zij/het zou hebben gestolen
- wij zouden hebben gestolen
- jullie zouden hebben gestolen
- zij zouden hebben gestolen
Conditionnel passé (1ère forme)
- j'aurais dérobé
- tu aurais dérobé
- il/elle aurait dérobé
- nous aurions dérobé
- vous auriez dérobé
- ils/elles auraient dérobé
Imperatief
- jij steel
- jullie steelt
Impératif
- tu dérobe
- vous dérobez