Engels

Nederlands

Present

  • he/she/it steps
  • they step

Onvoltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het stept
  • zij steppen

Simple past

  • he/she/it stepped
  • they stepped

Onvoltooid verleden tijd

  • hij/zij/het stepte
  • zij stepten

Present perfect

  • he/she/it has stepped
  • they have stepped

Voltooid tegenwoordige tijd

  • hij/zij/het heeft gestept
  • zij hebben gestept

Past perfect

  • he/she/it had stepped
  • they had stepped

Voltooid verleden tijd

  • hij/zij/het had gestept
  • zij hadden gestept

Future

  • he/she/it will step
  • they will step

Toekomende tijd I

  • hij/zij/het zal steppen
  • zij zult steppen

Future perfect

  • he/she/it will have stepped
  • they will have stepped

Toekomende tijd II

  • hij/zij/het zal gestept hebben
  • zij zult gestept hebben

Conditional present

  • he/she/it would step
  • they would step

Conditionalis I

  • hij/zij/het zal steppen
  • zij zullen steppen

Conditional perfect

  • he/she/it would have stepped
  • they would have stepped

Conditionalis II

  • hij/zij/het zal hebben gestept
  • zij zullen hebben gestept

Verwijzingen

Bekijk 11 definitie(s) van step